Historie van den heer Willem Leevend. Deel 5
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 102]
| |
Mevrouw!Het kan u niet byzonder vreemd voorkomen, dat ik my de eere geef, om eens aan u te schryven, daar ik zo veel belang neem in uwen Zoon, een Jongeling, die door zynen Professor zelf met onderscheiding behandeld wordt. Hy is, Mevrouw, een zeer lieve, zeer goede Jongen, daar alle myne Kinderen onbeschryflyk veel van houden, en ik ook. Hy is eenigen tyd zwaar onpasselyk geweest, en dit zal zeker de oorzaak zyn, dat wy hem zelden by ons gezien hebben; en dat hy ook alle de Colleges niet heeft waargenoomen. De dood der lieve Juffrouw Roulin heeft hem ysselyk getroffen. Lieven Jongen, daar hy is! Zulke driften, zulk eene overdreevene tederheid voor alles, wat aandoenlyk zagt is. - Wat is hy ons, myne Dogters en my, meen ik, (Professor is een geleerd Man, en die lieden zien de dingen doorgaans uit andere ge- | |
[pagina 103]
| |
zichtpunten,) lief en waardig! En zo zal hy ook u zyn, Mevrouw, indien gy een recht Vrouwelyk karakter hebt; waar aan ik niet twyfel, om dat hy zeker die onuitspreekelyke gevoeligheid niet geheel aan de Natuur zal verpligt zyn, maar zeker door u in zyne opvoeding zal zyn in het oog gehouden. Gy zyt uitmuntend wel geslaagt. En de geleegenheid, waar in hy zich bevond, was volmaakt wel geschikt, om alle die gevoeligheden en driften vroegtydig te ontzwachtelen, voor zo verre die nog in haare bekleedzels lagen ingewikkeld. Dat zy eenige verwarringen hebben aangeregt, dat is naar den regel; en hem zeker niet te wyten. Het schynt, dat hy den stroom zyner droefheid niet heeft kunnen breeken, of om netter te spreeken, den slag deezes strooms; en hy heeft des, om zyne geheele verwoesting voortekomen, dien poogen afteleiden. Onze Academische jeugd komt meest altoos zo weinig gewapend, en met zo weinig doorzicht uit haar Ouders huis, dat zy niet bekwaam is, om vryheid van losbandigheid te onderscheiden. De Latynen hebben eene spreuk, Mevrouw: Dwaalen is Menschelyk. Domme ryke Jongens zyn doorgaans liefhebbers van het Kaartspel; en zo vallen zy van de eene zotheid in de andere. Uw Zoon heeft, schynt het, na Juffrouw Rou- | |
[pagina 104]
| |
lins dood, dikwyls gespeeld, en groote sommen met dezelfde koelbloedigheid gewonnen als verlooren. Myn oudste Zoon toonde eens daar over zyne verwondering; maar uw Zoon gaf hem, hem zeer sterk aan de hand drukkende, ten antwoord: die voelt, dat hy verdrinkt, houdt zicht aan een waterbies vast. Het gebeurt wel eens, dat jonge knaapen, verhit door den wyn en het spel, niet zo vrolyk scheiden, als zy wel zorgeloos by een kwamen. Elk Student is, op zulke partyen, zyn eigen meester: de Zoon van een Schoenlapper, en van een Russisch Prins hebben daar den zelfden rang. Op eene deezer wilde Poolsche Ryksdagen is uw Zoon in moeite geraakt met een anderen lossen knaap, en zy hebben de zotheid gehad, om den degen te trekken. Zy hebben beiden eenig letzel; mooglyk een schrap met het geweer, waar op zy te grootscher zyn zullen. Ik ben zo misnoegd op Willem, dat ik hem morgen ten eeten verwagt, en hem dan eens braaf de waarheid zal zeggen. Hy is goedaartig, en wil van eene Vrouw alles hooren. Jammer, dat hy in zyne liefde voor het allerliefste Meisje is gedwarsboomd; zy zou hem zo gelukkig gemaakt hebben! Nu, dit is buiten my. Mevrouw moest echter, dunkt my, dit bedagt hebben. | |
[pagina 105]
| |
Myn Man, de Professor, verzeekert u van zyne achting, en ik teekene my met den hoogsten eerbied,
mevrouw!
Uwe oprechte Vriendin en Dienaresse,
dorothea maatig, gebooren witzig. |
|