Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 334]
| |
Mevrouw de Vry!Ik ben een Zeeman in myn hart, en dat zult gy my in 't minst niet kwalyk neemen, want gy weet wel, dat ons Land door de Zee bestaan moet, en gy plagt in vroeger tyd ook meenig duizend gulden op de Polissen te zetten, en uw heele familie is Koopman en Koopmans maat; al neemen die satansche Engelschen alle onze schepen, dat men zo maar met goeije oogen aanziet, maar daar myn bloed van kookt, als of de groote gortketel te vuur stond. Ja, daar was toen wat meer te haalen; 't is my altyd vlak voor 't lapje gegaan, hoewel ik het op Gods zegen, maar nooit op zyn weer en wind heb laaten aankomen, maar zelf te roer stond, en niet in de kajuit bleef, zo als die wittebroods-kinderen, die om peper moeten. Ik zei altyd, een schoon Oost-Indies Schip en een zoet Meisje is al wat een eerlyk Man wenschen kan. Ik hiel veel van dat goedje, en daarom zogt ik maar spoedig een Wyf, en daar heb ik nu zo een dertig of veertig jaar mee omgezwalkt. Zy heeft maar één gebrek, en dat is, dat zy al- | |
[pagina 335]
| |
tyd schoonmaakt. Wel zie, Juffertje, als zy zo boven myn hoofd, met haar Meiden en Schoonmaaksters, aan de gladde kassen staat te boenen en te schrobben, is het of Janmaat den heelen orlement op het dek sleept. En zy leit my maar den Bybel voor myn neus, om te bewyzen, dat die niet werkt, niet zal eeten; en daar durf ik niet tegen inleggen, want Salomon was een wys Koning, dien ik evenwel beklaag, schoon hy allang, denk ik, by onzen lieven Heer is; als al die Wyven zo weergaas boven zyn hoofd geraboest en geschrobt hebben. Maar van Salomon gepraat: ik kan my om de dood niet begrypen, dat hy het Compas niet heeft uitgevonden, en zyn Kapitein en Stuurlui zo een myl op zeven heeft laaten neemen, en zo by 't walletje langs klungelen; waarom niet het Texelsche gat uit, regt toe regt aan laaten vaaren? De kortste weg de beste, en de Schepen assureeren. Hy moet een geduldig Reeder geweest zyn? hy zal gedagt hebben: een klein visje, een zoet visje. Je hebt meer wyze lui, die houden van langzaam gaat ook goed. Ik heb al myn leven zo veel niet uit de Schrift geschreeven; maar het is ook alleen om op myn slag te komen. Apropos, ik noem u Mevrouw, en geen Juffrouw, om dat gy een Vrouw van jaaren zyt, en hier onze nufjes van Koopmans Vrouwen, voor al te Amsteldam, laaten zich Mevrouw noemen, al woonen zy in een huis, niet veel grooter als myn | |
[pagina 336]
| |
Kajuit, en al zet Man geen ƒ100,000 's jaars om. Daar ik verdord om lachen kan! Zeg eens Piet, (zei daar van de week op de Beurs een vlasbaart van een Rotterdammer,) weetje wel, dat Jan - zyn Vrouw Mevrouw laat noemen, al is dat by ons nog zo familliair niet? - Wel, (zei Piet,) dat is zo 't gebruik in haar familie; en ik dagt, het staat je lui mooi. Nu, ik wil zo een deftige oude Dame zo noemen; al heb jy nooit een Man versleeten; zou zo een papiere suikerde Bruigom een Vrouw die eer aanbrengen? Dat om de hagel niet! Maar nu zult gy nog niet kunnen gissen, waarom dat ik u een Brief schryf. Hoor dan, Mevrouw! onze Daatje, uw groote speciale, is dan, zo als gy alreeds weet, hier in de kraam bevallen; en ik wil met satans geweld, dat de Jongen ook naar my hieten zal, en zy zeit er fiat op, mits dat ik u een Brief schryf, en u verzogt, om, zo rasch gy kunt, eens Buiten te komen, en meer vieren en vyven! Nu heb ik haar oud beet, want dat weergaas kind denkt zeker, dat ik dat nooit zou durven doen: maar fluten zyn holle pipen. Ik merkte het wel, dat zy my fopte; en daarom schryf ik nu. En ik hoor van haar, dat gy, Mevrouw, nooit te Kerk gaat, en daar gelykt gy naar my in. Gy zyt zeker te wys, om daar wat nieuws te hooren; en ik versta my die winkel niet genoeg, om er veel uit mee te brengen; | |
[pagina 337]
| |
maar myn Wyf zend my alle Zondag morgen, met een Zondagsduit in myn zak, naar de Kerk. Nu, dat is al het zelfde: men moet maar eerlyk zyn, en weldoen, en ik, zo min als maar mooglyk is, vloeken, voor een Zeebonk, die, met zyn agtste jaar, de lange broek al aan kreeg, en altoos met Janmaat heeft rond gezworven. Ik zou den Man nog wel eens willen zien, die het bootje op Gods genade niet moest afsteeken. Zie, dat is myn Geloof; en ik geloof ook, dat er geen Duivel is, als één, en die slagt de Paus, zyn winkel verkoopt uit. Ik zou dien Haagschen Dominé, die dat Boekje geschreeven heeft, als ik op stroom lag, eens de volle laag verëeren, zo een extime heb ik voor hem; want zie, Mevrouw, ik hou van zulke oudwyfs fabels niet. Maar ik geloof, dat ik heel van de koers ben; zo dat, mag ik u bidden, lees myn Brief maar van hier en afaan: want nu zal ik wat nader by land stuuren. Ik lach my slap, zo als myn Wyf het nu op haar leven heeft; en ik hoor dat gejoel onder de Vrouwen zo gaarn; want zie, Vrouwen maaken de carga goed; en die geen Vrouwen lyen mag, moet voor de groote mast. Het is een beeld van een kind, het lykt precis op my. Maar het heeft zyn Moeders schalkagtige oogen, en hy kykt, of hy zo uit zyn luijers vliegen wil; want ik, ouwe gek, zit daar zo uuren by te kyken, en om de Kraamvrouw in 't bed te houden, die al be- | |
[pagina 338]
| |
gint te praaten van er op uit te willen. Nu, daar zal niet van beuren; zou het niet zyn, of zy hier te veel was? en zo is het niet. Wel, het is hier alle daag vreugd, en wy roeren braaf de kaneelstok; en ik wil met satans geweld myn eigen Rynschen-Wyn gebruiken, al zou Ryzig ook voor 't Mesje; ik wil, en versta het zo; en om dat ik myn Wyf op myn hand heb, kryg ik het naar myn zin. Ik wou, dat wy dien weergaazen Student hier ook hadden; hy mag dan wat mooi weer speelen, maar hy is een lieve gaauwdief. Zo ver had ik deezen geboegzeerd, toen ik op myn sloffen by Daatje ging; en de fok opgezet hebbende, las ik haar deezen Brief voor; maar ik zag wel, dat zy niet gedagt had, dat ik zo met de pen speelen kon. Ik wist het zelf niet; maar de Jongen moet naar my heeten, en daar om steek ik zo van land. En myn Wyf, toen ik las, dat wy alle door Gods genade de Haven in moesten, was zo aangedaan, en zei: ik wist niet, dat je zo een goed Kristen-Mensch was. - Ja, Wyf, (zei ik,) het staat elk niet voor de kop geschreeven, hoe het met zyn Geloof zit, en hoe hy voor God den Heer bestaat; en zo al voort. Gerrit is hier ook eens geweest, maar ik en Martha hebben de nyd op hem. Nu, wy zullen hem wel spreeken, als de boel wat verder is. En als hy den Jongen, Willem meen ik, geen zak- | |
[pagina 339]
| |
geld wil geeven, zal myn Wyf het doen; want zie, het Wyf heeft de sleutel van 't geld; dat is zo Zeemans gebruik, en ik ben dat zo gewend. Nu, Mevrouw, nu zullen wy u wagten: maar wy zyn maar Burgerlui, en weeten van geen complimenten; maar een goed hart, en een makkelyke stoel heb ik; en Martha zal zo wel wat opscharrelen. De Jongen is nu de hoofdschotel: je moet hem komen zien. Ik ben
Uw goede Vriend,
f. de harde. |
|