Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 294]
| |
Waarde geliefde mevrouw Everards!Met myne tedergeliefde Mama overëengekomen zynde, om, dewyl gy zo zeer begeerig waart om met my te correspondeeren, myne Brieven aan u te schryven, vermits zy die dan toch zal leezen, maak ik thans een begin met onze Briefwisseling. Eerst echter verzoek ik, dat gy myne waarde Ouders voor my teder omhelst, en dat gy my meldt, of gy deeze commissie hebt uitgevoerd; of gy wel dikwyls aan ons huis komt, en myne Mama gezelschap houdt: dit alles hoop ik. Lieve, aandoenlyke schat, verzadig u thans ten vollen met alle de tedere minzaamheden der Moederlyke liefde! Wat bemin ik u, om deeze overeenkomst met my, om deeze sympathiseerende wys van gevoelen, en beschouwen! Wees ôôk de beminde Dogter myner Ouders: omhels uw Chrisje als eene lieve Zuster. Kusch uwen Everards hartlyk voor my, en verzeeker den braaven Renting van myne achting en vriendschap. Nu ga ik u van myn reisje en aankomst alhier alles mededeelen. Ik kwam vroegtydig op Beekenhof: en daar op | |
[pagina 295]
| |
alles order gesteld hebbende (de maaltyd trok er zo wat in; trouwens, gy kent my!) had ik nog even tyd, om, voor het ondergaan der zon, hier te zyn. Ik nam Lonne met my in de koets, tot gezelschap, maar liet haar weder vertrekken: zy kan my thans geen dienst doen. Aan de Pastorielaan vond ik den welleevenden Heer Veldenaar met zyne oudste Dogter. Myn hart ontzonk my byna, toen ik myne tedergeliefde Vriendin wederzag. Zonder veel te zeggen, viel ik haar in de armen, omhelsde den eerwaardigen man, en zo gingen wy naar het huis. Beleeftheidshalven antwoordde ik op de minzaame vraagen van zyn Eerwaarde. o Welke gewaarwordingen doortintelen myn hart, als ik eene geliefde persoon weder zie; als ik myne Mama, na eene kleine afweezigheid, omhelze! Gy verstaat my; gy zult uwe Chrisje niet romanesk noemen, als ik u zeg, dat ik dan niets dan gevoel ben. Myne dierbaare Veldenaar kan, by zulke geleegenheden, hoe bedaard zy is, hoe zy redeneert, niet altoos geheel verbergen, dat ik haar niet onverschillig ben. Mevrouw Veldenaar wagtte ons in de eetkamer. - Alles was stil, niet tegenstaande deeze woelige huishouding; en men vond goed, de Kinderen voor dien avond niet te zeggen, dat ik gekomen was. Zy waren allen op hunne kamer. Dominé begrypt, dat zy alsdan veel te blyde zouden geweest zyn om te kunnen | |
[pagina 296]
| |
slapen; en slaap is de levensbalzem voor zulke leevendige altoos beezige kinderen. Met medelyden zag ik, dat de waarde Vrouw niet veel was aangesterkt, zedert ik haar laatst gezien had. Dit medelyden gaf my eene zagtheid, die my ten oogen uitvloeide: ik behoefde niets te vraagen. Zy zag, wat ik gevoelde, in den opslag myner oogen. Een wenk van haar deed my begrypen: ‘bedroef deezen Man, bedroef uwe Vriendin niet:’ Ik drukte haare hand; zy was gerust. Ach, myne lieve Mama! Mevrouw Veldenaar is niet beter! Ik zie dit, door alle haare poogingen heen. Ik zie haar geduurig aan, en wat grieft het my echter! Ontfangen wordende als de Vriendin van het huis, zag ik niets van dat lastig omhaalige, dat air gauche, (laat my die uitdrukking, zy zegt zo ten vollen, wat ik zeggen wil, en gy verstaat die;) dat ons verzeekert, hoe veel moeite onze tegenwoordigheid veroorzaakt. Buiten ons eigen huis ben ik nergens zo gaarn als hier. Dit zult gy ook nog eens zeggen: onze smaaken kunnen in deezen niet verschillen; en gy hebt ook geleegenheid gelaad, om de Beaumonde tête-à-tête te kennen. Hoewel kende myne Mama my, toen zy voorzag, dat Chrisje, voor zy nog vyf- en- twintig jaar zyn zou, verzadigd moest weezen van alles, wat jonge Dames, (zo zy wel opgevoed zyn en een gezond oordeel hebben,) zo aangenaam toeschynt, | |
[pagina 297]
| |
als zy het op eenen afstand zien, en spaarzaam genieten! My komt het reeds onbegrypelyk voor, dat Meisjes, indien zy iets meer zyn dan beuzelaarsters, en bekend met het huisselyk geluk, langer in de waereld kunnen verkeeren, dan tot dat het nieuwe haarer tooneelen zyn vermogen, door eenzelvige herhaaling, geheel verlooren heeft. Gelukkig zo wy, zonder zeer byzonder te schynen, dit afscheid verhaasten kunnen, en onze plaats verkiezen in kringen, die beter voor onzen zedelyken smaak bereekend zyn! Nooit denk ik over dit onderwerp zo gezet ernstig, dan als ik my hier bevinde. Geen wonder! Nu kan ik, zo als myne Coosje dat noemt, weegen, dat is vergelyken, bedaard onderscheiden. Ik maak geene satire op de fraaije waereld: myne afbeeldzels zyn, zo ik aan myn oogmerk voldoe, alleen getrouw. Eerst ga ik u eens een schets geeven van onze levenswys, en dan zullen wy eens zien, hoe het in de fatsoenlyke waereld gesteld is.
De Pastorie is, door de verbeteringen, welke de Heer Veldenaar daar aan gemaakt heeft, in een zeer ruim gemakkelyk huis veranderd. Overäl is licht en lucht, 't welk veel toebrengt, om al de vertrekken vrolyk en gezond te maaken. Men komt, wat van den gemeenen weg afgetreeden, | |
[pagina 298]
| |
door een fraaijen Lindenlaan aan het huis; voor het zelve staan vier zwaare Olmboomen, en in eene zeer goede schikking ziet men hier verscheide gemakkelyke groene getralyde banken geplaatst. Ter zyde van het huis ligt een taamlyk groot Bosch, waar door de Moestuin en Boomgaards worden ingesloten; dit maakt eenen fraaijen agtergrond, en doet alles veel beter en helderder uitkomen. Voor het huis ligt een Bloemtuin, met een of twee aartige kabinetjes versierd. Geene Vaazen, geen Standbeelden, die, terwyl zy doorgaans de zedigheid kwetzen, van den slegten smaak des Eigenaars getuigen. Alles is eenvoudig, natuurlyk. Overal vindt men in het Bosch fraaije gezichten, en geene, zo als Pope het noemt, Zusterlaanen. Een zeer klein gedeelte daar van is slegts tot een Engelsch Boschje versnipperd; dit is zeer naar myne verkiezing; want ik wandel veel liever in een niet al te tuinagtig onderhouden Bosch, dan in een doolhofje van aartig geleide en geknotte Boompjes. Gy verkiest immers, zo wel als ik, den Haarlemmer Hout boven den Alkmaarschen? Mooglyk wel, om dat de laatste niet genoeg van de vrye Natuur behouden mag, en de andere alleen, zo veel als noodig is, wat geleid en verbeterd wordt? Uwe ziel, myne Vriendin, stemt zeker ook veel meer in met het staatige, dan met het geen alleen aartig is? In den Hof hebben de kinderen elk een klein | |
[pagina 299]
| |
Tuintje: bevallig en zindelyk zyn ze onderhouden; maar de kleinen moeten er het hunne toedoen; ten dien einde hebben zy allerlei tuingereedschap in 't kleen, en een tuinhokje, waar in alles in goede order bewaard wordt; de helft daar van is een stal en koetshuis voor de Bokken, en de rytuigen, die zy in soort hebben. Alles leeren zy speelende. Twee meiden en een vaste tuinman maaken al den trein deezer familie uit. Alle de vertrekken zyn zindelyk, meest gelyk gronds, fraai gemeubleerd. De studeerkamer is boven, en niet opgevuld met nuttelooze, raare, boeken; of met folianten, die men niet meer leest. Eene zeer goede Bibliotheek neemt hier de plaats in van eene groote verzameling onopgesneeden Boeken; eene liefhebbery, die al meer in de mode komt. Onopgesneeden boeken! Is het evenwel doller te bedenken? Over dit onderwerp zou ik, dunkt my, uwe Vriendin Ryzig wel eens willen hooren. Alle gaat hier naar eene onmerkbaare order; onze dagen, hoe gelykluidende, zyn niet eenzelvig. Men staat hier altoos vroeg op. Myne Vriendin ontbyt altoos, met de kinderen, op de kinderkamer; dit verkies ik ook. Dominé en zyne Vrouw maaken ten dien einde veel gebruik van den Coupel, meest al om de groote zwakheid der Moeder te spaaren. Myne Vriendin, die, door de natuur zelf, ge- | |
[pagina 300]
| |
schikt is om Kinderen te leiden, bedient zich, van die zeldzaame gaaf, tot hun aller nut. Zy leert hun alles, behalven het schryven; hier toe gebruikt zy eenen meester, die keurlyk schryft. Zy geeft daar eene reden van, die ik al vry origineel vinde, maar thans niet zal schryven. Zy zelf leert de Kinderen leezen; en geeft die derhalven nooit iets, 't welk boven hun verstand gaat: vermits het dan volstrekt onmooglyk is, dat zy wél leezen. Het oudste Zoontje, dat nu nog t'huis is, leert by zyn Vader Latyn, maar heeft nog geen denkbeeld van dat ongenadig blokken, waar door zo veele geestige kinderen afgebeuld, en voor al hun leven tot domooren gemaakt worden. Ten één uur eeten wy, allen aan ééne tafel. Wat is dat schilderagtig! Mevrouw Veldenaar geeft hier deeze reden van: ‘Door met de kinderen te eeten, maakt men hen gezelliger, en geeft men hun ongemerkt goede manieren. Als zy zien, hoe fatsoenlyke lieden eeten, en zich omtrent elkander gedragen, zullen zy dat air gauche niet hebben, 't welk altoos eene verwaarloosde opvoeding verraadt; en dit air gauche blyft, zo als alle gebreken, die men zeer vroeg heeft aangenomen, in eenen volgenden leeftyd, op de onaartigste wyze, ons by. Hierom leeren wy onze kinderen ook ordentelyke kleinigheden, die ons altoos voor jonge menschen voorinneemen, en waarom | |
[pagina 301]
| |
men niets van meer belang behoeft te verzuimen.’ Oordeel uit dit weinige, hoe deeze Vrouw denkt. Ik hoor hier niet bidden, maar ik zie het. De kleinen zien, dat wy eenige oogenblikken zeer aandagtig zyn, maar vraagen niet, wat dit beduidt. Keesje heeft my evenwel verteld: ‘dat hy, toen hy zo jong was als Jetje, meende, dat dit geschiedde, op dat het eeten onderwyl wat bekoelen zou, wanneer het, zo als Moeder zeide, gezonder was om te gebruiken, dan zo kookend heet.’ Hoe vindt gy die? De huisselyke bezigheden gaan hier stil haaren gang. Dominé is nog iets meer dan een geleerd Man. Hy leeft zo wel voor zyn huisgezin als voor zyn ampt. Hy heeft geen grooter uitspanning, dan in zyne familie. Liever Vader kan men zich niet voorstellen. Verrukkelyk is het, zo een waardig Man te hooren spreeken, met jonge Kinderen, die alles vraagen, en die hy alles naar hunne vatbaarheid beäntwoordt! Hy is merkelyk ouder dan zyne Vrouw, maar teekent nog jeugdig. Het verwondert my niet, dat zy besluiten kon een aanzienlyk stads leven, naauwlyks negentien jaar zynde, optegeeven, voor het verblyf in een afgeleegen Dorpspastorie, daar de Man een Veldenaar was; en haar vermogen in staat, om dat mangel by hem te vergoeden. Myn eigen Vader | |
[pagina 302]
| |
alleen kan ik tederder liefhebben dan deezen in allen opzichten eerwaardigen beminlyken Man. Des avonds zyn myne Vriendin en ik eigenlyk voor elkander: dan is er niets te bezorgen. Dit is de oorzaak, dat ik, zo by tusschenpoozen, eenen zo grooten Brief schryven kan. Hoe verlang ik, dat gy myne Vriendin kende! Altoos zich zelf gelyk, en altoos even beminlyk, even achtingwaardig: geene luimen, geene caprices, altoos dierbaar aan myn hart, altoos boven my verheeven, even gevoelig als wy, maar meer in staat om het wysselyk te beteugelen. Zy is geene schoonheid, maar zy is keurlyk wel gemaakt; trouwens, gy hebt haar profil gezien? Heeft myn Heer Leevend u niet wel over haar onderhouden? Uuren aan een zoude ik naar haar kunnen luisteren; zo dra zy dit echter merkt, zwygt zy, en een klein blosje toont wel eens, hoe dit haar verleegen maakt. Zo waar is het, dat het waare verstand zich nergens iets op laat voorstaan. Ken myne Coosje, en gy zult haar zo weinig missen kunnen als ik! Zy heeft ook haare wyze van iets te zeggen, die zich zo maar niet laat beschryven. By voorbeeld: doe ik eens iets, ontglipt my eens iets, dat wel anders zyn mogt, zy berispt my niet, zy toont my eenvoudig, door juist het tegendeel te doen of te zeggen, dat zy dit zo voor haar niet verkiest. Als onze eigenliefde niet gekwetst wordt, ziet men wel | |
[pagina 303]
| |
rasch, hoe billyk eene Vriendin, die wy hoogachten, verkiest. Eens voor al heb ik bedagtzaam voorgenoomen, haar voorbeeld altoos te volgen. Verscheelen wy des, ik weet wat my te doen staat; en ik doe het, ik doe het met yver. Alle dagen verbeter ik my, in haar byzyn. Hoe zal ik weer van hier scheiden kunnen? Wordt het geen tyd om, nog voor ik deezen sluit, een uitstapje in de de waereld te doen? Wat zal ik zeggen? Ik ben zo vervuld met myne Vriendin; zo ingenoomen met deeze familie; Jetje, myn favoritje, hengelt my zo vriendlyk na; zy zit zo dikwyls op myne schoot; en verhaalt my al de zoete geheimen van haar onbedorven hartje; ‘en hoe zy evel naar my verlangde; en hoe veel kusjes zy voor my heeft opgegaard, en hoe veel Coosje van my houdt.’ Ik zoude het Kind, als het zo, met zyn lief mollig armpje om myn hals geslagen, met myne tour du gorge speelt, die nu zo, dan weer anders schikt, of met haare teere vingertjes myne boucles fatsoeneert, in mynen boezem kunnen weg sluiten. Wat is dit Kind vatbaar voor die onderscheiding, waar mede ik het altoos behandel! Ik wensch het by zulk een gevoelig hartje een groote maat van haar Zusters bedaarden geest: zy zal die maar al te noodig hebben! - Waarom zucht ik? .. Wel nu, lieve, wat zien wy toch in onze fraaije waereld? Lastige figuuren, die het eene plaag | |
[pagina 304]
| |
is te moeten zien, en die voor ons den uitvinder van het Kaartspel een zeer groot Man maaken. Lieden, die alles verkeerd doen, ons afmatten door complimenten; en die ons doorgaans weinig te zeggen hebben, dan waar aan ons niets geleegen ligt; knaapen, die ons vertellen, dat wy divin gekapt zyn, fraaije handen hebben, of dat het regt onze jour zy. Laaten wy het niet ontkennen; in onzen rang vindt men de meeste karakterlooze jonge lieden. Zy weeten niets, zy beteekenen niets; en daar in stellen veelen zo zeer hunnen roem, dat zy op eene Juffrouw Veldenaar met een gekken schimplach neder zien, als zy die ergens eens aantreffen. Ik zelf kryg wel eens eene streek, om dat ik eene Savante ben; hoe zorgvuldig ik ook het weinige, dat ik taamlyk wel weet, verberg. Maar deeze lieve mallootjes weeten niet eens, dat er wat te weeten is. Ook als zy in eene Godsdienstige vergadering een uur of anderhalf attent dienen te zyn, straalt er zo eene domme onopmerkzaamheid in haar gelaat door, die ons overtuigt, dat zy eigenlyk noch verstaan het geen zy hooren, noch er belang in neemen. Haare bekwaamheden zyn alleen voor een Salet bereekend; en haar vernuft is zo blikkerend als een vlaggetje van klatergoud. Fatsoenlyke ryke Dames te zyn; niets bourgeois te hebben; Vrouwen van verstand uittelachen; met verachting daar van te spreeken, als die haar oppervlakkig en op | |
[pagina 305]
| |
eenen afstand bekend zyn; een enkel boek, dat in de mode is, te doorvliegen; te zot om het naive, te dom om het zedelyke te bevatten, leezen zy eens een kwartier om te lachen, (of, als zy des andren daags zullen communiceeren, om zich te stichten,) maar die lach teekent zulk een ongeleiden geest, zulk een kinderagtigen smaak, dat geen Hogart het kan verbeteren. Met een eeuwigduurig gesnap, altoos voortgonzende over niets; eene inpertinente nieuwsgierigheid, die zy nog voor beleefdheid willen verkoopen, om, by voorbeeld, eene Vrouw te zien, die geen gezelschap verkiest te zien, en die haar dan ook maar niet smaakt; te gek, om de genoegens van het Buitenleven te kennen, vliegen zy de schoonste laanen kakelende door; en hebben dan, (welk eene laage uitdrukking!) eerst eene dolle pret gehad. - Maar genoeg, zo niet reeds te veel: dit alles is u bekend. Wy omhelzen u in onze gedagten, en ik noeme my
Uwe tedere Vriendin,
c. helder. |
|