Historie van den heer Willem Leevend. Deel 4
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
Myn heer!Toen ik verregaande verstoord op u was, geloofde ik, dat ik u zoude kunnen vergeeten; de ondervinding leert my het tegendeel. Ik mis u; ik mis uwe aangenaame Briefwisseling: myn hart hecht zich zo aan niets; en dat maakt, dat er iets ledigs in mynen geest blyft, dat door eene groote onderscheidenheid van voorwerpen niet zó kan vervuld worden, of ik denke veelmaal aan u. Hoe gaarn zoude ik u alles, wat my ontmoet, wat ik leer kennen, mededeelen! Dat waren toch aangenaame dagen, toen wy in een vriendelyk vertrouwen met elkander verkeerden. Toen temperde myne koelheid de vuurige drift van uwen aart: toen verdreef uwe leevendigheid myne traagheid, maakte my werkzaam; hoe gelukkig waren wy zelf door deeze onderscheiden geäartheden! Hoe dikwyls deed uwe geestige luchthartigheid my lachen over de noodelooze bekommeringen, die nergens grond hadden dan in myn zwaarmoedig hoofd! Ja, myn inborst is koel; maar evenwel het denkbeeld: Wil- | |
[pagina 72]
| |
em Leevend bestaat niet meer voor my; valt my zeer ongemakkelyk. Indien gy, in uwe vroege jeugd, gestorven waart, ik zou traanen op uw graf gestort, maar my evenwel getroost hebben, door de gedagten, dat ik u mooglyk wel dra zoude volgen, en daar, in eene geheele rei van hemelsche gelukzaligheden, ook die vriendschap weder vinden, wier gemis my zo bedroefde. Maar u op den weg der zedeloosheid te verliezen! u dáár het ongeloof te zien volgen; terwyl gy den boezemvriend uwer jeugd opöffert aan eenen geheel bedorven Spinosist, dien het ongeloof met recht als een Apostel kan aanmerken! Is dat te draagen? 'k Zwyg, hoe gy my nopens uwe geneegenheid voor een deugdzaam Meisje misleid hebt. Zyt gy die jongeling, die niets dan zuivere, heilige vriendschap koesterde voor eene Lotje! Zy, die gy eerst bedorven hebt, die gy kunt zien wegkwynen, zy zal in den grooten dag tegen u getuigen. En wee uwer! Ik zoude veel liever voor eenen moord willen aanspraaklyk zyn, dan deel hebben aan de verleiding van eene Lotje Roulin. Uw berouw komt ook reeds te laat, immers zo my wel onderregt is; want dan zal eene sleepende ziekte u beletten, haar tot uwe Vrouw te maaken. Ik heb hier uw Vriend ontmoet; hy zwetst veel van uwe vriendschap voor hem: nu, snoeft hy, durft gy gelukkig zyn; de blinddoek is gescheurd; | |
[pagina 73]
| |
genieten is het woord. Hy, die zo ingetoogen, - zo menschenschuw leefde, is van stelling veranderd; hy leeft hier als een Epicurisch zwyn. Voltaire is zyn Heilig; la Mettrie zyn groote Man. Hy studeert niet meer; hy schryft voor een schurk van een Boekverkooper zedelooze prullen; evenwel zegt hy, dat hy zich houdt aan den Godsdienst van een eerlyk Man. Als ik u het slagtöffer van deezen deugeniet zie, dan wykt myn medelyden voor myne veröntwaardiging. Kunt gy u nog niet van deezen verleider afrukken? Zie nu, waar toe het ongeloof natuurlyk heenen leidt; zo gaat het met de verachters van den Christelyken Godsdienst! Eerst vindt men de zedenleer zeer lastig; dan gaat men zich verwarren in duistere plaatzen der H. Schriften; men stopt het geweeten den mond, door eene zo genaamde achting voor den Natuurlyken Godsdienst. Die achting blyft niet lang. Een God, eene Voorzienigheid, een leven na dit leven, waar in elk loon en straf ontvangt! harde Leerstukken! - men strykt die dóór. ‘God bemoeit zich niet met de beuzelende stervelingen.’ Men spreekt van millioenen waerelden boven ons; vervuld met weezens, oneindig verhevener dan wy: het hoogmoedig schepzel krimpt dan, als 't ware, weg voor den Eeuwigen. Alles wordt exclamatie! Men volgt alle die driften, die ons het meest vergenoegen; de mensch verbeest; eindlyk | |
[pagina 74]
| |
valt hy weg in dat niet, waar uit hy genoomen is. Zo leeft hier uw Vriend; - aan dien Vrygeest hebt gy my opgeöfferd. Keer weder, Leevend, mooglyk zyt gy nog niet onherstelbaar bedorven. Heb berouw, en ik ben weder uw Vriend. Mooglyk ben ik in myne twee laatste brieven wat streng geweest: maar myn oogmerk was goed. Hoe gaarn zoude ik my, zonder my dit te schamen, eens weder onderteekenen,
myn heer!
Uw waaren Vriend,
p. helder.
P.S. Dewyl het myn Vader geen genoegen zoude geeven, dat ik met u correspondeer, sluit ik hier een adrès in, dat gy deeze eerste vier weeken kunt volgen. |
|