Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1
(1784)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 277]
| |
Waardste Helder!Ik heb ontdekkingen gedaan, die my verblyden: ik ben over my zelf zeer voldaan. - Dit, Willem, (zult gy zeggen,) is wel eens meer gebeurd; gy zyt omtrent u zelf nog al taamlyk inschiklyk: zelden kunt gy het by u zelf verkerven. - Dat is zo niet al mis, myn Vriend, Dan, hoe wel gy daar ook van moogt overtuigd zyn, ditmaal zult gy my niet behoeven te berispen. Dit ga ik u eens omstandig uitleggen. Luister dan eens wel toe: Ik heb ontdekt, dat ik u oprecht bemin; dat ik u voor myn besten Vriend houde. Tot nog toe waart gy de eenige in den kring onzer bekenden, daar ik voor my iets meer dan eenen goeden bekenden aan had; met wien ik zo vry uit konde spreeken over alles, wat my somtyds raar genoeg voor den geest kwam. Toen moest ik wel het grootste behagen in u hebben; maar hier uit volgde niet, dat ik, meerder kennissen krygende, u altoos als myn besten Vriend zoude blyven beschouwen. Dit moet, zo als duizend andre dingen, de ondervinding toonen. Hoe dikwyls noemt | |
[pagina 278]
| |
men iemand ontrouw, als die alleen iemand vindt, met wien zyn aart meer instemt, die nog beter voor hem bereekend is dan zyn eerste Vriend; iemand, dien hy niet kende, toen hy zeide: ik heb nu myn Vriend gevonden. Deeze aanmerking doet eer aan den mensch, wyl zy ons van zyne oprechtheid verzeekert. Thans, myn Vriend, ken ik reeds verscheiden braave, naarstige, bekwaame jonge lieden, die u in verkreegen kundigheden niet wyken, en in aangenaame kleinigheden overtreffen. In hun byzyn vliegt de tyd: maar echter wensch ik altoos, dat Helder by my waar, om in dat genoegen te deelen; me dunkt, dan zou ik nog veel gelukkiger zyn. Bewyst dit niet, dat gy myn beste Vriend zyt? Ik voel dan zo, dat gy my waardiger zyt dan zy allen. Onder alle myne Academie-Vrienden geef ik echter de voorkeur aan den Heer Jambres. Hy is niet bemind onder zyne mede-Studenten. Niemand is regt vry in zyn gezelschap. Hy heeft een norsch voorkomen, en hoewel maar agt- en- twintig jaar, ziet hy er uit, als een man van vyftig. Veelen vreezen hem; men weet echter niet, dat hy ooit zulke dingen, die hy zelf niet mede deed, uitbragt, of den Professooren vertelde. Die 't gunstigst over hem spreeken, noemen hem een lastig ontevreeden mensch; die kwestie zoekt met de heele natuur, en over niemand dan zich zelf | |
[pagina 279]
| |
regt voldaan is; die trotsch, verwaand, heerschzuchtig, en een vriend van het byzondere is. Onze losbollen voegen er by, dat hy het barsch voorkomen heeft van den Uitvinder eener droevige Secte: vooral, indien hy zyn pikzwart hair en baard tot eene aanzienlyke lengte liet voortgroeijen, en een rok droeg zonder knoopen. Ik zie hem in een geheel ander licht. Hy is eigenlyk een Denker. Hy spoort de dingen op in hunne eerste beginzels, tot de fynste kiemen; hy doorzoekt de dikste bekleedzels. Zyn spreuk is: wat is waarheid? Hy heeft moeten zien, dat ik de geschiktheid hebbe om hem recht te doen: want hy is gaarn by my, en dan zo openhartig, als ik van een Vriend begeeren kan. Zyne geliefde studie is de Mathesis. Hy heeft eerst in de Theologie gestudeerd, maar is tot de Medicynen overgegaan. Hy kan onze Professooren tot afmattens toe bezig houden, door eenen schakel van diepdoorgedagte bedenkingen. Altoos heeft hy nog al eene tegenwerping. Het is hem onmooglyk, een rimpel op zyn voorhoofd (waar in zyne geheele ziel met alle haare duisterheden verschoolen zit,) te ontplooijen, voor die tegenwerping is opgelost. Doch zyn gelaat betrekt wel rasch op nieuw, door nog pikdonkerder, nog sterker voorstellen, die hem op nieuw ontrusten. Verdient nu zo een man bespot te worden? verdient hy, dat men hem schuwt? Is hy niet veel | |
[pagina 280]
| |
meer onze achting waardig? Behoort men eenen Plinius den ouden te bespotten, om dat hy in het onderzoeken van den vuurbraakenden Vesuvius zyn leven verloor? Waarom dan een jong Man, die zyne gezondheid, zyne vreugd, zyne rust, zyne levenskragten niets acht, als hy waarheid zoekt? Waarom schimpt men op zyne duistere trekken, ingezonken oogen, mager gelaat, ongevallig voorkomen? kan zo een Denker galant, kan hy een lacher, een beuzelaar zyn? Kan hy zich verlaagen tot de gemeene verrichtingen des levens? Ik vergeef hem gaarn, dat hy noch aangenaam, noch gezellig, noch voorkomende is. Hy is te vreeden in zyn bekrompen lot. Hy looft, immers als hy met my spreekt, de milddadige Natuur, en de genoegens, die zy geeft. Hy verfoeit hen, die haare order breeken; die haare beste gaaven verwaarloozen. Menschen-liefde his zyne geliefde afgodin. Ging het naar zynen wensch, alle menschen waren, in den waaren zin des woords, Broeders. Men zou den schoonen voorraad der Natuur vriendschappelyk gebruiken. Men zou noch trotsche overheerschers, noch kruipende slaaven, noch met bloed beschreeven wetten hebben. Van Oorlogen had men nooit gehoord. Die Maatschappy, die het naast aan de Natuur koomt, is het, die hem 't meest bevalt. Hy heeft de hoogste achting voor den braaven Professor Maatig. Hy is onbesprooken, bemoeit | |
[pagina 281]
| |
zich met niemand, studeert altoos, is zo gezet op den naam van een eerlyk man, dat hy, de Leerstellingen der Kerk beginnende te mistrouwen, van studie veranderde, om toch den zweem niet te hebben, dat hy iets geloofde, het geen hy verachtte. Professor is zeer wel in zyn schik over mynen ommegang met deezen kundigen man; en dat hoewel zyn Hoog Eerw. wel weet, wat men hem nageeft. De Heer Jambres (zeide hy,) heeft zeker eenige byzondre begrippen: welke, weet ik niet; hy is zo verbaasd duister, en zyn redeneertrant zo vol afwendingen, die in geen verband met elkander staan; veelen begrypen hem ook niet dan gebrekkig. Zie daar, Helder, dit moet uw plaatsbekleeder by my zyn. Hy is myn Vriend; hy onderscheidt, hy onderwyst my. Hy, die nimmer vleit, gelooft echter, dat ik als publicq spreeker het eens verre zal brengen. Ik ben op zynen raad reeds druk aan het bestudeeren der Mathesis: waarlyk, geene drooge, maar alleraangenaamste studie: dit vooroordeel is dan reeds weg. Ik hoop echter in de Litteratuur naarstig voort te gaan, en my die voorbereidende en noodzaakelyke kundigheden te bezorgen, die der Godgeleerdheid onöntbeerlyk zyn. Vaarwel! verheug u met my, en wees verzeekerd, dat ik meer dan ooit ben
Uw Vriend,
w. leevend. |
|