Proeve over de opvoeding
(1977)–Betje Wolff– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Proeve over de opvoeding, aan de Nederlandsche moeders | |
[pagina 33]
| |
Het nut der ProeveVriendelyke Gezellinnen
myner zorgelooze jeugd,
Zoo U noch het zoet genoegen
onze blyde Kindschheid heugt;
Toen wy daaglyks ons vermaakten,
schier met ydre beuzeling;
Toen wy lustig Bruidje speelden;
toen een kettingje, of een ring
Of een halfversleten lintje
't siersel strekte van de Bruid,
Toen wy 't oude deuntje zongen:
‘Nu zyn uw' goê dagen uit.’
Toen wat Thee, wat Melk, wat Suiker,
met een stukje Peperkoek
Ons genoeg waar tot het houden
van een deftig Kraambezoek;
Toen de speelzucht, die ons, 's avonds,
zoetjes had in slaap gesust,
's Ogtens ons weêr tydig wekte
uit den zachten arm der Rust.
Toen w' uit Maatjes handen wipten,
dikwyls nog niet half gekleed,
Om te kyken wie het eerste
| |
[pagina 34]
| |
tot het speelen was gereed.
Toen de Schuld, die onze harten
nu helaas te dikwyls knelt,
Ons zo weinig dorst genaken
als 't Berouw dat haar verzelt.
Kortom, toen wy weelde smaakten
door den Hemel zelf bereid,
Voor de onschuldige gemoedren
der beminde Onnozelheid.
Is U dit niet gansch vergeten,
geef my dan ook nu gehoor,
Zo my ooit uw vrye keuze
tot uw Makkertje verkoor.
ô Waar is die tyd vervloogen!
veelen van U zyn getrouwt,
Zyn reeds Moeders. 'k Heb wel reden
om te zeggen: 'k word al oud!
Nu dat zy zo; 't kan niet scheelen.
Meermaal hebt gy my gevraagt
Om een Boek ter leen te hebben;
(wyl het leezen U behaagt,)
Niet langdraadig, droog, noch dweepig
en geschikt naar uw verstand,
Ernstig, vriendlyk, overtuigend,
in een aangenamen trant.
Zo wat van den Pligt der Vrouwen,
en der Moeders hadt gy graag.
LOCKE
Ga naar voetnoot*, ô 't is een heerlyk Schryver;
maar de tyd! - dat is de vraag.
| |
[pagina 35]
| |
Is dat kostlyk Boek te leezen
met een Kind vier, vyf om 't hoofd?
Beter voegt het in die huizen
daar de Moeder minder slooft.
'k Moest, zo als gy weet, U zeggen,
schoon met innerlyk verdriet:
Zulk een Boek als waar g' om vraagde,
ken ik - is er mooglyk niet.
Daar is magtig veel geschreeven,
en dat meer zegt, ook vry goed,
Over 't Vraagstuk: hoe de Kindren
't beste worden opgevoed?
Dan, laat U het werkzaam leven
weinig tyd tot onderzoek,
Spilt dan geen' dier snipperuuren
met het kyken in een Boek,
Zo verbaast geleerd geschreven,
zo diepzinnig, dat gy zegt:
‘Hoe zal ik dat Boek begrypen,
word het my niet uitgelegt’?
In die duistre zware Werken,
(vergt my niet dat ik die noem)
Wykt de zucht voor 't heil der Menschen
méérmaal voor de zucht tot roem.
Al dat blokken brengt het Menschdom
juist niet altyd voordeel aan.
Hy, die voor het Volk wil schryven,
moet zich duidlyk doen verstaan.
Als men om een pligt te leeren,
zo veel tyds van noden heeft,
Dat hy ons, als wy hem kennen,
| |
[pagina 36]
| |
geen of weinig voordeel geeft,
Moet de Leertrant duister wezen;
wyl 't niet aan de Leerling scheelt,
Want de Eenvoud'ge kent haar pligten
zo die wél zyn afgebeeld.
Tedre Moeders, die uw zorgen
uwe zoete Wichten schenkt,
Door te grooten trek tot leezen
wierd terstond één pligt gekrenkt.
Als gy 's nagts hoort dat uw Kindje
in zyn wiegje kermt en schreit,
Denkt gy wel eens met bekomring
aan den pligt U opgeleid.
Ziet g'uw Zoontje alreeds zich wreeken
door het trappen met den voet,
Door het dreigen met zyn vuistjes,
ach dan beeft gy voor zyn moed.
Toont uw nog maar staam'lend Meisje
vonkjes van een vluggen geest,
't Moog U nu en dan doen lachen;
't maakt U ook wel eens bevreest.
In elk aartig schrander woordje,
geestig vraagje, of snaaks gesprek,
Ziet uw verziend oog het Lokaas
voor een Losbol of een Gek.
Hoe angstvallig, brave Moeders!
zoekt gy dan naar hulp en raad,
Om 't beminlyk Kroost te hoeden
voor het grootst, het Zeedlyk
kwaad.
Schrandre Vrouwen, zie met blydschap
eindlyk aan dien wensch voldaan;
| |
[pagina 37]
| |
Myn beminnelyke BEKKER,
vry van hoogmoed, vry van waan,
Heeft aan U en uwe Kind'ren
met oplettenheid gedagt,
Aangenoopt door zorg en liefde
voor 't aankomende Geslagt.
Leest, herleest deez nutte Proeve,
want gy zult U zien verrascht,
Met een Werkje, dat volmaaktlyk
U en uwe Kind'ren past.
Hier hoort gy geen harde lessen,
uitgepluist naar 's Wysgeers zin,
Maar eenvoudig uw verpligting
uit den mond van een Vriendin.
Zy, zy toont U uwe Wichten
in hunn' neiging, in hunn' aart;
Ydre springveêr hunner daaden
heeft zy duidlyk U verklaart.
‘Troost U, zegt zy, tedre Moeders!
word uw Kind tot kwaad verleid;
Noemt het niet, te driftig, ondeugd;
mooglyk is 't onnozelheid.’
Stille Opmerking, denkende aandagt,
fyn gevoel, gezond verstand
Vind gy in de onschatbre Proeve,
U geschonken door haar hand.
ô Bewonderd gy haar geest niet
die al uwe waarde ontdekt,
Als een andre niet kan merken
dan dat g' aan den Wiegband trekt?
Zy, zy vind U agtingswaardig,
| |
[pagina 38]
| |
als zy U dus bezig vind,
Als gy 't bloozend Cupidootje
losjes in de luijers wind.
Laat het Ongevoel vry schreeuwen
van der Moedren harden pligt;
Myn' aandoenlyke Vriendinne
plaatst dien in een vrolyk licht.
‘Hebt gy dan de tweede stem niet,
vraagt zy, in uw stil Gebied?
Ziet een eerlyk man niet gaarne
dat zyn vrouw dat recht geniet?
Geeft hy haar 't bestuur niet over
van zyn vreedig huisgezin?
Raadpleegt hy niet met zyn huisvrouw?
Is zy niet zyn hartvriendin?
Moeders moet gy zelf nog leeren
't geen g' uw Kindren leeren moet?
Koomt, getroost U dezen arbeid
die zo mildlyk werd vergoed.
Dat gy in uw Lentedagen,
jonge Moeders, zorgloos waart,
Was natuurlyk, dus verschoonlyk,
maar nu moet gy méér bedaart
Uwe roeping overwegen,
zy is van het grootst gewigt.
Denkt waar toe g' U hebt verbonden,
waar toe U uw Staat verpligt.
Gy moet slegts voor U niet zorgen,
maar aan U is opgeleid
't Vormen van bevoegde Burgers,
voor het Ryk der Zaligheid.’
| |
[pagina 39]
| |
Dit zyn Lessen die myn' schryfster
U, ô lieve Moeders, leert.
Leest deez Proeve en gy zult vinden
alles wat gy hebt begeert.
Volgt, ja volgt, ô brave Vrouwen,
volgt de stem der Weelde niet.
Hoort myn WOLFJE! Vergt z' iets anders
dan het geen uw hart gebied?
Haar aandoenlyk, zacht, haar teder,
haar onschatbaar, zuiver hart,
Houdt haar dikwyls heele dagen
in de Kind'ren als verward.
Elk een van dat lieve goedje
lacht van vreugd zo dra 't haar ziet.
Yder Kind wil by haar wezen,
als zy 't hare hand slegts bied.
Yder hengelt om haar henen;
yder dribbeld aan haar zy.
Yder blyft haar om wat lekkers,
ja, zelfs om een kusje, by.
In 't vermaanen, 't onderrichten
billyk, heusch, beminlyk, goed,
Luist'ren ook de lieve kleintjes,
geven handjes, en zyn zoet.
Moet men 't hart der Moeders kennen
als men Moeders onderricht?
Dan voorzeker heeft Natuur haar
tot dit nuttig Werk verpligt.
Zy weet, wyl zy zeer opmerkzaam
in de Waereld heeft geleeft,
Dat de Liefde als andre driften
| |
[pagina 40]
| |
dikwyls haar gebreken heeft.
Daar zy als een' Philosophe
met de Menschen heeft verkeert,
Heeft zy d'allernutste kennis,
die van 't Menschlyk hart, geleerd.
Op die kennis is haar kennis,
Moeders, van Uw staat gegrond.
Hier door voelde zy zo duidlyk
hoe 't by U geschapen stond,
Als er eens een scherpen dooren
uit het handje moest gerukt
Van het Kindje, dat gy zelf dan
tederst aan uw' boezem drukt.
Als ge, om eigentlyk te spreeken,
uw zo zeer geliefkoost Kind,
Straffen moet, daar gy het schuldig
aan verboden daaden vindt.
‘Straffen! kan een' Moeder straffen?
dan moet, vrees ik, 't hevig woên
Van haar' driften dit verrichten -
och haar' reden kan 't niet doen.’
Aldus dagt zy menigmalen;
hier op rust haar' wyzen raad:
‘Straft zeer zelden, en, is 't mooglyk,
ei vóórkomt het zeedlyk kwaad.
Vraagt uw Kind U: lieve Moeder,
waarom word dit zo gedaan?
Waarom moet ik hier juist blyven?
waarom mag ik dáár niet gaan?
Waarom word my dat geweigerd?
Waarom eischt gy dit van my?
| |
[pagina 41]
| |
Waarom mag ik nu niet speelen?
waarom staat my dit niet vry?
Geeft uw Kind van alles reden,
zo het reden kan verstaan.
Anders ziet het uw' bevelen
ligt voor eigenzinnig aan.
Of, zo 't blindling U gehoorzaamt,
zal het, laf, in laater tyd
Denklyk ook een makker volgen
die hoogstnodig dient gemyd.’
Welke Lessen! en hoe duidlyk,
hoe eenvoudig, voorgestelt:
Wist g', ô Moeders! hoe myn BEKKER
uwen naam met eerbied meld.
Zaagt gy ooit die stille traanen
die ze uit mededogen stort,
Als zy ziet hoe menig Wichtje
jammerlyk verwaarloost word;
Daar de Moeder, in wier boezem
zich Natuur wél hooren liet,
Maar, verhard door vuige Weelde,
het meêdogenloos verstiet;
Dan voorzeker wierd deez Proeve
door uw traanen ook besproeit,
Als niet slegts uit schrandre harssens
maar het edelst hart gevloeit,
Nooit naar waarde te waardeeren
zo men zyn waardy bezeft,
Dat zich boven lof en laster
met gelatenheid verheft.
En gy brave nutte Leden
| |
[pagina 42]
| |
van ons lieve Vaderland,
Moeders die U zelf geplaatst ziet
in een lager levensstand,
Nyvere Armen, die aanhoudend
waakt en zorgt, en werkt en slooft,
En U zelf wel eens van 't noodige
om uw huisgezin berooft.
Zegt niet: ‘wy vergeten Burgers,
ach wy komen veel te kort!
Daar er meestal voor de Ryken,
nooit voor ons geschreven word;
Want wy kunnen groote Boeken
zo min kopen als verstaan;
Niemand trekt zich onzer onkunde
of behoeftig leven aan.’
Neen, myn Vrienden en Vriendinnen!
schoon Geleerdheid U vergeet,
Schoon zy veel meer van beslissen
dan van onderwyzen weet;
Schoon zy zich niet kan verned'ren,
om te spreken in een trant
Dien gy denklyk zoud bevatten,
als geschikt naar uw' verstand:
Laat U dit toch niet bedroeven;
myn Vriendin vergeet U niet,
Daar zy midden in uw kleinheid
uwe waare grootheid ziet,
Als gy 't brood, met zorg gewonnen,
liefdryk met elkander deelt,
En wanneer gy 't niet kunt winnen
voor ons uwen nooddruft heelt:
| |
[pagina 43]
| |
Als de braave en tedre Vader
werkt en slooft by dag en nagt:
Als de Moeder, net en zuinig,
't nut des huisgezins betragt;
En voor 't eerst gewonnen loontje
hare Kinders school bestelt:
Ga naar voetnoot*
Als zy leerzaamheid en yver
met een vriendlyk woord vergelt:
Dan, ô pryzenswaardige armen,
dan ontdekt ook myn Vriendin
Schoone, loflyke karakters,
in Uw zalig huisgezin.
Schoon de Beemster-Dichteresse
zeer wel weet wat haar betaamt,
Heeft zy zich nooit eerlyke Armoede
in een schamel kleed geschaamt.
Zy bezoekt uw lage hutten,
onderschept U, geeft U raad,
Spreekt gemeenzaam met uw' Kinderen,
helpt U, kan zy, met er daad.
Ze acht U niet van haar afhanklyk
om dat zy U wel iets gaf,
Tragt niet loos U uit te hooren,
dwingt U geen geheimen af.
Zy bedilt U niet hoogmoedig.
Hoe bevallig is haar' deugd!
Zyt gy op uw wys eens vrolyk,
och dan schreit z' om U van vreugd.
Hoort z' U onder 't werken zingen,
| |
[pagina 44]
| |
‘ô, dus spreekt zy, God is goed!
Blydschap zend hy in de hutten,
'k heb haar dikwyls daar ontmoet.’
Deugdzame Armen! leest deez' Bladen;
geeft uw Kinderen die in hand;
Ziet hoe nuttig gy kunt worden
voor ons dierbaar Vaderland.
Myn vriendin heeft haar vermogen
óók tot uwen troost gewyd,
Zy erkent dat ge allen, Kindren
met haar van één Vader zyt.
Zou die Vader U verlaten?
daar hy uwe vroomheid ziet,
Legt hy niet een dubblen zegen
in al 't geen dat gy geniet?
ô Uw Kindren zyn als roozen,
weten van geen ziekte of pyn.
Uwe Kinderen zyn gelukkig;
kunt gy ongelukkig zyn?
Brave Moeder, als uw Zoontje,
fier op 't geen hy winnen kan,
Op het laatst der week U t'huis komt
met uw lieve, uw brave man;
Als hy zijn verdienden stuiver
nederlegt in uwen schoot,
En er byvoegt: ‘hoor eens Moeder,
al is nu myn loon niet groot,
'k Zal haast eens zo véél verdienen,
want de Baas heeft my gezegt,
Dat hy omhoord naar een Jongen.
Vind hy dien, dan word ik knegt.
| |
[pagina 45]
| |
Dan breng ik U 's weeks een gulden,
of nog meerder voordeel in.
'k Zal met Vader 't kostje winnen
voor U en het huisgezin.’
Dan, daar ben ik van verzekerd,
is het dat gy vreugde smaakt
Daar de schitterende grootheid
dikwyls, doch vergeefsch naar haakt.
Dan drukt gy den braven Jong'ling
met vervoering aan uw hart;
Dan vergeet gy uwen kommer,
is er voor U zorg noch smart.
Ja dan schreit gy vreugdetraanen;
uwe wenschen zyn voldaan:
Dan ziet gy zyn nyvren Vader
met de vriendlykste oogen aan:
Eerlyke Armen! zo gy waarlyk
in uw toestand troost begeert,
Rade ik U dat g' uit dit Boekje,
't geen U raakt, van buiten leert.
En gy, myn beminde BEKKER!
Lust van Ouderdom en Jeugd!
Schryf nog lange voor den Godsdienst,
dat uw vriendelyke deugd
Harten winn' voor 't ryk der Zeden.
Kweek vernuft en kennis aan.
Toon dat ongeveinsde Godsvrucht
met de blydschap kan bestaan.
Kan bestaan? men spreek vry sterker.
Toon dat hy die deugdzaam leeft
Maar alleen het dierbaar voordeel
| |
[pagina 46]
| |
grond en recht tot blydschap heeft.
Hemel spaar haar kostlyk leven!
sterk haar schrander zielsgezicht;
Zy die (och wie kent als ik haar!)
haar geluk vind in haar pligt.
Myn Vriendin, met wie ik deele
myne vreugd en myn verdriet!
Stoor U aan geen zot bediller,
doe 't geen U uw hart gebied.
BEKKER, lieve Huisgenote,
hoe gelukkig is ons lot ...
Leven, sterven wy te samen,
in de gunst van onze God!
Ryp, in Noordholland, 28 February 1779.
Agatha Deken |