| |
| |
| |
| |
| |
| |
Inleiding
De proeve over de opvoeding is geschreven door een vrouw voor
vrouwen. Het beschrijft een opvatting over de betekenis van de vrouw als
moeder. In dat verband wordt uitvoerig uitgeweid over de eigenschappen van
kinderen en de wijze waarop met kinderen dient te worden omgegaan. Het gaat dus
over onderwerpen die zich tegenwoordig mogen verheugen in een grote
belangstelling.
| |
Klassiek
Het boekje is bijna twee eeuwen geleden geschreven. Dat zal de vraag
oproepen of het nog lezenswaard is voor mensen die niet een specifiek
historische belangstelling hebben. Er zijn verschillende redenen om te
veronderstellen dat dat wel het geval is. Ten eerste is het zó eenvoudig dat
het nog steeds gemakkelijk leesbaar is. Bovendien kan men niet ten onrechte
beweren, dat het geschrift in die zin klassiek is, dat het een omwenteling
begeleidde in het denken en handelen in Nederland. Bedoeld is daarmee de
opkomst van | |
| |
de positieve waardering voor de vrouw, het kind en de
opvoeding. Het boekje verwijst voortdurend naar de werkelijkheid die hieraan
voorafging en is een verfrissend pleidooi voor een nieuwe praktijk. Dat die
praktijk niet onmiddellijk algemeen was, dat met andere woorden de hier
voorgestane omwenteling nog lang alleen bestond in bepaalde groepen van de
Nederlandse samenleving, staat vast. Het boekje is echter een van de vroegste
Nederlandse uitingen van samenhangend denken over zaleen als gezin, ouders,
kinderen en opvoeding. Veel van de hier gepresenteerde opvattingen zijn vrij
snel door een maatschappelijke bovenlaag als algemeen geldend geaccepteerd. Dat
wij nu misschien weer een stap verder zijn, doet aan deze verdienste niets af.
Sommigen zullen De Proeve daarom waarderen als een prille uiting van wat men nu
nog positief waardeert. Anderen zullen er het verleden in zien, dat nog steeds
aanwezig is en dat men zou willen afschudden. Het boekje is ook een voorbeeld
van verlichtingsdenken over de maatschappij. Het demonstreert een prille vorm
van democratisch denken. Vrijwel iedere Nederlander zal dat nu een minimum of
zelfs te weinig vinden.
Betje Wolff was de meeste van haar tijdgenoten
ermee vooruit. Zij wilde een maatschappij gebouwd op redelijkheid en niet op
brute machtsuitoefening. Haar voorzichtige redelijkheid zal sommigen nog steeds
aantrekken, anderen zullen zich wellicht gesterkt zien in hun | |
| |
overtuiging dat dit geen rechtvaardiger maatschappij oproept.
In zoverre als het boekje een nieuwe fase inluidde in de Nederlandse
samenleving en zich duidelijk afzette tegen een toen geldende praktijk zou men
het revolutionair kunnen noemen. Niet iedereen zal echter bij de beschrijving
van dit boekje voor dit woord kiezen. Zij die het wel zouden willen, doen er
goed aan de beperkingen in de betekenis aan te geven. Als hier de benadering
van de posities van de vrouw en het kind revolutionair genoemd wordt, vatte men
dat niet onmiddellijk op volgens proporties die door latere progressieven
werden voorgestaan.
Betje Wolff was een ondernemende en voor de
begrippen van haar tijd zeer geëmancipeerde vrouw. Zij liet er echter geen
misverstand over bestaan, dat ook in haar opvatting de positie van de vrouw ten
opzichte van de man een dienende was. Ten aanzien van de maatschappelijke orde
stond zij een regeling voor waarin ieder leefde naar zijn eigen stand en rang,
zij het dan wel in respect voor mensen uit andere standen. In dit opzicht was
zij volstrekt burgerlijk en zelfs ten opzichte van sommige tijdgenoten
conservatief. Zij hield niet van het extreme. In alles bleef zij toch ook de
brave dominese.
Als men door de laatste zinnen al afgeschrikt mocht worden van het
lezen, dan bedenke men het volgende. Men kan het boekje lezen als een boekje
uit een voorbije periode, waarin een om- | |
| |
gang tussen man en vrouw,
tussen moeder en kinderen wordt voorgestaan die ouderwets te noemen valt. Men
kan zich dan echter tegelijk realiseren hoezeer het denken en handelen in deze
relaties typisch is geworden voor de Nederlandse samenleving. Daarnaast, naast
deze herkenning van wat tot voor kort betrekkelijk algemeen als normgevend werd
aanvaard, kan men lezen met waardering voor de kennis van het kinderlijk gedrag
die ontstaan is in de liefdevolle omgang met kinderen. Het is geen grote
geleerdheid die hier geboden wordt, maar wel een vriendelijke en nuchtere
observatie van kinderen. De verteltrant zal voor sommigen langdradig lijken.
Als men echter zich toelegt op een wat minder gejaagd leestempo dan nu door
televisie en veelschrijverij wordt afgedwongen, zal men ontdekken dat het
boekje vol zit met constateringen, die nu nog lezenswaard zijn. Het is nog
steeds een fris, aardig en origineel werkje.
| |
De Republiek
Het boekje werd geschreven in de nadagen van de Republiek der Verenigde
Nederlanden. Nederlanders die patriottische gevoelens paren aan een voorliefde
voor het curieuze, zouden met trots erop kunnen wijzen dat hun huidige
vaderland eens ooit een staatkundig curiosum is geweest. De vaderlandse
geschiedenis der schoolboekjes heeft dat misschien te weinig benadrukt.
| |
| |
Leg nu maar eens uit hoe het huis van Oranje geen koningshuis was,
maar een huis van stadhouders. Maak maar eens in enkele zinnen duidelijk dat in
de afzonderlijke gewesten de macht in handen was van kleine groepen families
die ofwel tot de adel behoorden, ofwel in de meeste gevallen afstamden van
rijke kooplieden die door grond- en kapitaalbezit een onaantastbare positie
hadden verworven. In sociaal, economisch en politiek opzicht was Nederland
letterlijk provinciaals. In ieder gewest was het weer net iets anders. In
sommige waren landbouw en veeteelt zozeer de overheersende middelen van
bestaan, dat een middenklasse van burgers in enigszins omvangrijke steden bijna
ontbrak. In andere waren het handel en scheepvaart die naast landbouw en
veeteelt werkgelegenheid boden en de basis waren van de rijkdom van een
machtige bovenlaag der burgerij. Samenvattend kan men zeggen dat in de
Republiek de volgende standen voorkwamen. De bovenste laag bestond uit de adel.
Zij was niet talrijk en niet bijzonder machtig. Ten dele was zij in het bezit
van heerlijkheden op het platteland. Ten dele vervulde zij officierstaken in
het leger en een nog kleiner deel behoorde tot de groep rond Oranje. Daaronder
of daarnaast kwam de gesloten klasse van regenten. Zij hadden het grootste deel
van de politieke macht. Door hun rijkdom hadden zij grote invloed, hoewel zij
geen werkelijk actieve economische rol speelden. Onder deze kleine kaste
| |
| |
kwam een middenstand die zeer heterogeen was samengesteld.
Economisch en sociaal van groot gewicht speelde zij nog geen politieke rol van
betekenis. In deze uit intellectuelen, neringdoenden en ambtenaren bestaande
stand ontwikkelde zich een nijver cultuurleven. De boeren op het platteland
hadden daaraan geen deel. Nog minder hadden dat de grote massa's van arbeiders
en armen. Het onderscheid tussen arbeider-zijn en arm-zijn was dikwijls
toevallig, hoewel juist in de tijd waarin
Betje Wolff schreef er een stand van armen
ontstond die niet alleen tamelijk omvangrijk maar ook constant was. De
middenstand zette zich af tegen de bovenlaag en nam tegelijk delen van diens
culturele gedrag over. Zij zette zich ook af tegen de onderlaag die zij weer
een deel van haar eigen burgerlijke waarden en normen voorhield en trachtte op
te leggen.
| |
De positie van de vrouw
De positie van de vrouw werd sterk bepaald door de maatschappelijke
geleding waartoe zij behoorde, maar zij was in ieder geval ondergeschikt aan de
man. In de hoogste kringen, de adel en ‘de deftigheid’, leidde zij veelal een
nogal leeg bestaan. Zij had betekenis als echtgenote en moeder van erfgenamen.
In de zorg voor de kinderen en de huishouding speelde zij echter een
ondergeschikte rol. Zij voedde meestal de kinderen niet zelf, zij voedde ze nog
minder dikwijls zelf op. | |
| |
Daarvoor had zij personeel, zoals zij dat
ook had voor de huishouding. Zelfs als erotisch object voor haar echtgenoot had
zij meestal een beperkte betekenis. De monogamie werd door de mannen uit de
bovenste lagen niet altijd strikt opgevat als het hen zelf betrof. De enige
mogelijkheid om enige betekenis aan haar leven te geven bestond voor de vrouw
in het zich verdiepen in de schone kunsten, of in de wetenschap. Dat was haar
dikwijls feitelijk onmogelijk door een gebrekkige opvoeding die haar wel had
opgeleid tot de weinige taken die zij had en vooral tot representatie in het
gezelligheidsleven, maar niet tot actief geestelijk leven. De weinige vrouwen
die hier bovenuit kwamen, beschikten dan ook over een enorme geestkracht.
In de middenstand was de positie van de vrouw in die zin anders, dat zij
een grotere actieve rol speelde in de huishouding en dikwijls ook in de zaken
van de man voorzover die zich aan huis voltrokken. Voor alles had zij minder
bedienden. Zij voedde naar het schijnt de kinderen vaak zelf. Zij verzorgde ze
ook. Zij bestuurde het huishouden. De man voelde zich naar het schijnt ook meer
aan haar gebonden. De wat lossere zeden van de deftigheid en de adel ontbraken
bij de verlichte maar toch ook streng gelovige middenstanders. De vrouwen
hadden echter hier veelal nog minder opvoeding dan in de bovenste laag. Hun
diensten werden bovendien in die zin laag gewaardeerd, dat zij gezien werden
als plichten die de | |
| |
vrouw nu eenmaal had en waarover verder weinig
gesproken of gedacht hoefde te worden. Vrouwenwerk was niet interessant.
Relatief gezien waren de vrouwen uit deze stand er misschien het best aan toe.
Zij hadden materiële zekerheid. Zij leefden bovendien in een milieu waarin zij
als moeder en huisvrouw een betekenis hadden die zowel affectief als effectief
zeer groot kon zijn.
Onder boeren en arbeiders is de plaats van de vrouw weer veel
ongunstiger geweest. De onderlaag van de bevolking in de steden leidde een
leven dat door fatsoenlijke burgers dikwijls werd aangeduid als zedeloos. Dat
betekende onder andere dat de vrouw maar moest hopen dat zij een vaste man en
beschermer hield. Hier was het baren van kinderen nog riskanter dan in de
hogere standen waar tenminste iets van hygiëne en medische zorg bekend was. Op
het boerenland was de vrouw naast moeder en huishoudster ook nog dikwijls
goedkope arbeidskracht in het bedrijf. Dat was ook zo onder de armen in de
steden waar de vrouwen als gedienstigen, als naaisters of als prostituées geld
moesten verdienen om zichzelf in leven te houden. De boerenvrouw had tenminste
het voordeel dat op het platteland de zeden streng waren en haar een materiële
zekerheid boden.
Voor de positie van de vrouwen was weinig begrip. De eerste tekenen van
feminisme die zich in heel Europa voordeden werden door de mannen die het voor
het zeggen hadden afgedaan | |
| |
met diepe verachting. In 1792 schreef
bij voorbeeld de Engelse Mary Wollstonecraft A Vindication of the
Rights of Women. Hierom en om haar redelijk ijveren voor de rechten van de
vrouw werd zij door de staatsman Walpole beschreven als ‘a hyena in
petticoats’. Zelfs in de Franse revolutie zou het streven naar
gelijkberechtiging van de vrouw slechts een bescheiden rol spelen. Slechts
enkelen stonden een maatschappij voor, waarin de gelijkwaardigheid van man en
vrouw volstrekt erkend werd. In de Republiek der Verenigde Nederlanden moest
men over het algemeen niets van deze dwaasheden hebben.
| |
De positie van het kind
De plaats van de kinderen in de Nederlandse samenleving was niet veel
beter. Ten eerste werden er veel kinderen geboren. Geboortenbeperkende middelen
werden niet bekend of nauwelijks toegepast. Er stierven echter ook veel
kinderen. Vooral in de eerste maanden van hun leven. De kinderen die in leven
bleven woonden afhankelijk van hun stand in een bepaalde omgeving. Zij werden
al dan niet goed verzorgd door hun moeder en hun min of eventueel bedienend
personeel. Veel belangstelling kregen zij meestal niet. Zij mochten ook geen
inbreuk maken op het leven van de volwassenen. Op zijn best werden zij
opgedirkt tot bepaalde kunstjes in staat geacht, tot vermaak op bruiloften en
partijen. Er is wel ge- | |
| |
schreven dat kinderen in die tijd gezien
werden als kleine volwassenen. Dat lijkt mij in die zin onjuist, dat zij niet
de rechten hadden van volwassenen. Zij werden ook in toenemende mate juist in
de middenstand opzij gezet, buiten de wereld van de volwassenen gesloten. Het
is veel juister om te zeggen dat men geen oog had voor de specifieke groeifasen
waar kinderen nu eenmaal doorheen moeten willen zij zelfstandig worden. Die
groeifasen waren er misschien ook minder. Zo langzamerhand weten wij wel
hoezeer cultuurgebonden de ontwikkeling van het kind is. Wij weten ook iets
over de betekenis van het spelen van kinderen. In de achttiende eeuw werd het
op zijn best geduld. De ouders of anderen verbonden er geen pedagogische
consequenties aan.
| |
Buiten de grenzen
In de zeventiende en de achttiende eeuw is de positie van het kind
anders geworden. Eerst in sommige adellijke kringen in West-Europa. Later in
kringen van de burgerij. Dit werd begeleid door een pedagogisch denken dat aan
de ene kant expressie was van een zich ontwikkelende praktijk en dat aan de
andere kant het verder denken en handelen weer sterk beïnvloed zou kunnen
hebben. Reeds Johan Amos Comenius die gedurende de zeventiende eeuw in de
Republiek woonde heeft diepzinnige dingen geschreven over de ontwikkelingsfasen
van kinderen en de samenhang tussen | |
| |
opvoeding en onderwijs. Van
meer aanwijsbare betekenis was echter de Engelsman John Locke, die ook al een
korte tijd in
Amsterdam woonde. In 1693 publiceerde hij
anoniem Some Thoughts Concerning Education. Het boek werd
gedurende de achttiende eeuw tweemaal in het Nederlands vertaald.
Betje Wolff en
Aagje Deken beschouwden het als een
meesterwerk met diepe waarheden over de opvoeding. In enkele zinnen is het
moeilijk samen te vatten. Men zou echter kunnen stellen dat Locke betekenis
heeft gehad doordat hij de opvoeding ontdeed van wat er niet bij hoorde.
Lichamelijk wilde hij het kind sober verzorgen. Intellectueel werd de enorme
betekenis van de ervaring benadrukt. Zedelijk wees hij op de samenhang tussen
redelijkheid en zedelijkheid. Het waren juist deze momenten die de dames Wolff
en Deken uit zijn werk haalden. Meer dan de wijsgerige achtergronden ervan. Zij
gaven hem ook een grotere betekenis dan haar tijdgenoot Jean Jacques Rousseau.
Zij kenden diens werk en bewonderden het tot op zekere hoogte. Echter als het
erop aan kwam verwierpen zij het als ‘harsenschimmen’. Hoewel Rousseau in
latere werken veel meer de sociale betekenis van opvoeding en onderwijs
schilderde, tekende hij in zijn Emile een jongetje dat ver
buiten de bedorven wereld werd opgevoed door vooral zijn gouverneur. De
opvoeding was aanvankelijk in die zin overheersend ‘negatief’ dat de
natuurlijke ontwikkelingen van het kind hun kansen kregen. | |
| |
Rousseau tekende knap de verschillende ontwikkelingsfasen en is sindsdien
gezien als de grondlegger van de ontwikkelingspsychologie. Voor de dames Wolff
en Deken en zeker voor de Nederlandse moeders uit het burgermilieu was hij
echter een interessante fantast. Dat waren in veel mindere mate Duitse
pedagogen die onder de verzamelnaam de ‘Filantropijnen’ internaten en scholen
stichtten en boekjes schreven over kinderen en voor kinderen.
Pedagogisch was er dus in de tijd van Betje Wolff en Aagje Deken in
Europa heel wat te doen. Ook in de Republiek gebeurde wel het een en ander.
Originele Nederlandse pedagogen in de zin van mensen die min of meer
zelfstandig nieuwe gedachten ontwikkelden over kinderen en opvoeding waren er
niet. Wel waren er mensen die boeken voor kinderen schreven. Dat waren ofwel
kindergedichtjes en verhaaltjes, ofwel waren het leerboekjes die vooral voor
huisonderwijzers geschreven werden.
Voor de erudiete vrouwen
Wolff en
Deken lag hier een terrein open waarop heel
wat te verrichten viel. Ieder vanuit haar eigen achtergrond hebben zij een
reeks opvattingen ontwikkeld over vrouwen en kinderen die zij voor het eerst
neerlegden in de Proeve.
| |
| |
| |
Levensloop
Elisabeth Wolff werd 24 Juli 1738 in
Vlissingen geboren. Haar ouders behoorden tot de
gegoede burgerij, echter niet tot de deftigheid. Verwantschappen waren echter
zowel van vaders- als van moederszijde wel daarmee, zoals er ook officieren in
de familie voorkwamen. Betje werd betrekkelijk vrij opgevoed. Zij had op
zestienjarige leeftijd een geruchtmakende doch nog steeds onduidelijke affaire
met een vaandrig. Thuis teruggekeerd paste zij zich weer met moeite in in het
deugdzame leven van het ongehuwde meisje. Kort daarop trouwde zij met de
predikant Adriaan Wolff. Hij was meer dan dertig jaar ouder dan zijn vrouw. Zij
woonden op de pastorie in de
Beemster. Het zou jaren duren eer dit huwelijk
leidde tot een innige vriendschap waarin wederzijds een grote mate van
geestelijke vrijheid werd gelaten. In 1763 begon Betje te publiceren. Eerst
gedichten, later ook verhandelingen, verhalen en romans. Haar eerste
schriftelijk contact met
Aagje Deken dateert van 1776. Dominee Wolff
overleed in 1777. Aagje trok kort daarop bij Betje in. In 1778 verhuisden zij
naar
De Rijp. Kort daarop verscheen de
Proeve over de Opvoeding. Vanaf die tijd
nam hun publicistische arbeid toe. In 1782 verhuisden de dames naar
Beverwijk. In 1788 trokken zij naar Frankrijk. Als
patriotten voelden zij zich in de door Pruisen bezette Republiek niet veilig.
Na de Bataafse revolutie keer- | |
| |
den Betje en Aagje berooid naar de
Republiek terug. Enkele jaren later, in 1804, stierf Betje. Nog geen week later
Aagje.
Agatha Deken was in 1741 in
Amstelveen geboren. Zij werd opgevoed in het
collegiantenweeshuis d'Oranjeappel in
Amsterdam. Betje Wolff spreekt in haar
Proeve waarderend over het werk van de godshuizen. Misschien
dat zij de ervaringen van Aagje generaliseerde. Aagje was dus van eenvoudiger
afkomst dan Betje. Zij heeft echter veel gelegenheid gehad om te leren in
betrekkingen die zij vervulde. Ten opzichte van de vinnige Betje was zij de
kalme, vriendelijke vrouw.
| |
Het aandeel van Aagje
Het boekje is niet een gezamenlijk werk van
Betje Wolff en
Aagje Deken zoals andere werkjes dat waren.
Het bestaat uit twee delen. Aagje voorziet het werkje van haar vriendin van een
berijmd voorwoord. Dat heeft zij wel vaker gedaan. In dit geval was zij niet zo
bijzonder gelukkig in de keuze van haar formuleringen. Zelfs naar de begrippen
van haar dagen moet de inleiding tamelijk vervelend geweest zijn.
Aagje richt zich tot de Nederlandse moeders als haar leeftijdgenoten en
oud-vriendinnen. Zij doet dat vanuit een romantisering van haar jeugd die
tegelijk gelezen kan worden als een programma. Zij doet alsof meisjes, tot zij
volwassen zijn, | |
| |
zorgeloze speelse wezentjes waren die op zijn
hoogst de volwassen toestand al naspeelden door bruiloftje te spelen. Nu zij
zelf moeder zijn, zijn zij ouder en dus leergieriger. Zij willen, volgens
Aagje Deken tenminste, lezen hoe zij met hun
kinderen moeten omgaan. Helaas echter zijn er wel boeken over opvoeding, maar
die zijn voor hen veel te moeilijk. Moeders kunnen die ingewikkelde dingen niet
begrijpen, zij hebben er bovendien geen tijd voor. Als zij te lang stil zitten
verwaarlozen zij haar plicht. Volgens Aagje is Betje een verstandige vrouw die
in eenvoudige woorden de moeders wijst op de positieve kanten van haar rol en
die ze meteen vertelt hoe zij die moeten opvatten.
Betje Wolff was zelf weliswaar geen moeder,
maar zij heeft wel veel met kinderen omgegaan. Zij heeft ze uren geobserveerd
in hun spel. Zij weet dat je ze niet met geweld moet opvoeden, maar in
redelijkheid. Aagje zet zich af tegen de rijken die hun kinderen niet zelf
opvoeden. Aan de andere kant romantiseert zij de armoede. Zij bemoedigt de
eenvoudige arme vrouwen; zij spoort ze aan om de passages die haar betreffen in
het volgende werkje van buiten te leren. Tenslotte richt zij zich in opgewonden
woorden tot haar gerespecteerde vriendin. Alles bij elkaar een lange inleiding,
die eigenlijk ook wel een beetje vervelend is, maar die toch een beeld geeft
van wat Betje Wolff met haar boekje bedoeld zou kunnen hebben.
| |
| |
| |
De visie van Betje
Betje zelf heeft haar werkje gelukkig niet op rijm gezet. Zij heeft er
ook verder geen straffe compositie aan gegeven. Een aantal keren komt zij terug
op eerder vermelde thema's. Zij keuvelt maar wat aan op een wijze die zij
geschikt achtte voor het publiek waarvoor zij schreef. Zij wist daarbij zeer
wel wat zij duidelijk wenste te maken.
Zij opende met de mededeling dat zij geen poëzie presenteert, ook geen
wetenschappelijke verhandeling, maar een gesprek in de stijl van de
kinderkamer. Zij richt zich uitdrukkelijk tot de vrouwen uit de
‘Middelstand’.
Zij wil haar taal spreken. Zij wenst daarbij een pleidooi te houden,
waarin de moeders uit de eenvoudige burgerklasse hun kinderen simpel en
degelijk opvoeden, rekening houdend met de natuurlijke ontwikkelingen en
mogelijkheden van haar kinderen. Wat die geaardheid betreft, wijst zij zonder
tot ontwikkelingspsychologisch diepzinnige uitspraken te komen erop dat
kinderen wispelturig zijn, dat ze nieuwsgierig zijn, dat ze snelle denkertjes
zijn. Zij maakt de moeders ermee vertrouwd, dat kinderen je de oren van het
hoofd kunnen vragen, dat zij hun trots hebben, dat zij sociaal zijn in die zin
dat zij behoefte hebben aan gezelschap en daarmee ook rekening willen houden.
Zij wijst op de argeloosheid van kinderen, hun oprechtheid, hun oprechte spijt
als ze iets fout gedaan hebben, hun neiging om hun wil- | |
| |
letjes door
te drijven en onafhankelijk te zijn. Men zou bij ieder van haar uitspraken wel
bemerkingen kunnen plaatsen. Belangrijk is dat zij voor het eerst in eenvoudige
taal moeders uitnodigt om naar haar kinderen te kijken.
Betje houdt de moeders voor dat zij hun best moeten doen om hun kinderen
zo goed mogelijk op te voeden. Voor de jongens geldt dat voor een kortere
periode dan voor de meisjes. Die laatsten moeten tot het huwelijk toe door hun
moeder worden begeleid. Jongens komen op een bepaald moment in de
mannenmaatschappij. En zo hoort het ook volgens Betje. De moeders zijn best in
staat kinderen goed op te voeden. Zij hebben er verstand genoeg voor. Zij
kunnen immers ook kaartspelen of andere ingewikkelde en onnutte dingen doen.
Betje Wolff suggereert daarmee een praktijk te
schilderen die vooral in de hogere kringen voorgekomen zal zijn, waarin vrouwen
zich bezig hielden met allerlei nutteloze zaken. Betje zegt dat zij nu nuttige
dingen moeten gaan lezen en door de zo opgedane kennis gesterkt haar kinderen
moeten opvoeden.
| |
De plaats van de vrouw volgens
Betje
Zij maakt dan een uitweiding over de positie van de vrouw. Zij heeft
volgens haar de tweede plaats in het huiselijk koninkrijk. Betje schildert het
gezinsleven en de rol van de vrouw daarin als zeer positief af. Heel
voorzichtig wijst zij er zelfs even | |
| |
op dat man en vrouw
gelijkwaardig zijn. Maar tegelijk, de man heeft grotere verantwoordelijkheden
en is de baas. Hij is ook sterker dan de vrouw. Die vrouw kan echter heel wat
door de positieve benutting van haar eigen kenmerken. In al deze schilderingen
lijkt Betje een bijna idyllisch beeld te schetsen dat niet erg realistisch
lijkt. Zij voelt dat zelf ook wel aan. Zij verweert zich echter tegen de
beschuldiging dat zij zou romantiseren. Wel geeft zij toe dat wat zij als
ideaalbeeld ziet minder voorkomt dan zij wel zou wensen.
Betje blijft dan doorgaan te benadrukken hoezeer de aanleg van de vrouw
haar geschikt maakt voor haar moederlijke functie. Bovendien beschrijft zij in
alle toonaarden hoeveel vreugde die kan geven. Zij geeft daarbij aan wat men
wel en niet moet doen. Kinderen mogen niet gedwongen worden onophoudelijk te
blokken. Het is niet goed ze af te snauwen. Je mag ze niet vernederen. Jongens
en meisjes moeten overeenkomstig hun aanleg en de plichten die zij later te
vervullen krijgen behandeld worden. Jongens mogen echter geen woordenboeken
worden. Meisjes geen modepoppen.
En zo keuvelt Betje verder. Vrouwen praten veel en graag zegt Betje en
dat is ook gezond. Doe het dan ook met je kinderen. Praat wat met ze, speel met
ze en leer ze al spelend. Doe tegenover hen alsof je niet gelooft dat ze ook
maar iets verkeerd gedaan kunnen hebben. Maak ze ook niet | |
| |
bang met
griezelverhalen. Hiermee verzet Betje zich ook alweer tegen een praktijk die
nog lang verbreid zou zijn. De tuchtmiddelen die ten aanzien van kinderen
gebruikelijk waren, bevatten volgens moderne begrippen een ontstellende
wreedheid. Men leest hoe kinderen met gewichten omhangen werden, werden
geslagen of in donkere hokken opgesloten. Bovendien werden zij geterroriseerd
met gruwelverhalen.
Betje Wolff maakt tegen dit alles bezwaar. Zij
vindt dat jongens rustig en zeker van zichzelf moeten zijn en daarom niet met
angsten moeten worden opgescheept. Meisjes moeten levendig en vrolijk zijn.
| |
De plaats van het kind volgens
Betje
Hierop aansluitend zegt Betje Wolff dat men een kind dat iets redelijks
vraagt indien het mogelijk is zijn zin moet geven. Als het echter iets wil dat
niet kan maak er dan weinig woorden aan vuil en weiger het eventueel met een
korte uitleg. Zij schetst een tiranniek kind dat eerst met geschreeuw en gehuil
en vervolgens met lievewoordjes en gebaartjes zijn zin wil doordrijven. Zij
adviseert om ook daarvoor niet te bezwijken. Zij adviseert de moeders om altijd
de baas te blijven. Stijfhoofdigheid moet met wortel en tak worden uitgeroeid.
Jongere kinderen moeten gespaard worden voor verleidingen waaraan zij niet
kunnen weerstaan. Oudere kinderen moeten leren begrijpen dat zij niet altijd
hun zin kunnen krij- | |
| |
gen. Doordrijverijen worden van niemand geduld.
Betje Wolff zegt daarbij dat de moeders zo
weinig mogelijk moeten weigeren maar ook zo weinig mogelijk moeten bevelen. Dat
alles moet in soberheid gebeuren. Verwennerij mag er niet bij zijn. Verwende
kinderen worden onuitstaanbare volwassenen. Betje beklaagt de vrouw die trouwt
met een man die als kind verwend werd.
Betje leert vervolgens de moeders dat kinderen niet de beheersing van
volwassenen kunnen hebben. Zij maakt eenvoudig duidelijk dat een kind niet
stout is als het wil spelen en bewegen. Zij beschrijft hoe, als men een kind
dwingt om langdurig stil te zitten, het toch op alle mogelijke manieren zal
proberen om te bewegen. Vanwege diezelfde beweeglijkheid moet men kinderen
altijd in de gaten houden. De permanente aanwezigheid van de moeder wordt in
heel het boekje aanbevolen als noodzakelijk voor de ontwikkeling van het kind,
maar ook als iets waaraan de moeders een groot genoegen kunnen beleven. Dat
maakt ook dat de kinderen niet gezien worden als een stukje speelgoed waarmee
de volwassenen zich vermaken als het hen uitkomt, maar als een redelijk
wezentje. Kinderen moeten toegesproken worden overeenkomstig hun verstandelijke
vermogens. Maar als je dat doet zal men merken dat zij ook heel wat kunnen
begrijpen. Daarentegen moet het kind niet wijsneuzig zijn en nog minder een
peinzer. Kinderen die te veel in een hoekje zitten te peinzen zijn niet gezond.
Nieuws- | |
| |
gierigheid is goed, maar te grote wijsheid niet. Je mag een
kind intellectueel en lichamelijk niet te zwaar belasten. Daarom moet je het
ook laten uitspelen.
Doorbordurend op de permanente relatie tussen moeder en kinderen,
waarbij de moeder als opvoedster iedere vraag beantwoordt die zij gesteld
krijgt, stelt Betje Wolff zich de vraag of moeders ook iedere vraag kunnen
beantwoorden. Daarmee verwijst zij waarschijnlijk naar het probleem van de
seksuele opvoeding. Daarin was in de achttiende eeuw voor het eerst een
praktijk aan het ontstaan waarin kinderen aan de ene kant niet van jongs af aan
vertrouwd waren met alles wat er in de seksualiteit voorkwam maar aan de andere
kant wel werden ingeleid in wat toen de geheimen van het leven ging heten.
Betje Wolff volgt hierin ook weer de gulden middenweg. Zij vindt dat iedere
vraag die het kind uit zichzelf stelt beantwoord moet worden. Echt onschuldige
kinderen zijn schitterend. Aan de andere kant: een zedelijk gedrag komt altijd
voort uit redelijk inzicht.
| |
Gezag en godsdienst
In de volgende passages spreekt Betje over de gezagsverhoudingen zoals
die zich zowel thuis als in de hele maatschappij voordoen. Zij is tegen macht
die autoritair is zonder meer. Zij is niet tegen gezag. Ook in de relatie
tussen ouders en | |
| |
kinderen vindt zij dat de rede het meest
voorkomende gezagsinstrument moet zijn. In de redelijkheid zijn mensen
gelijkwaardig, maar begrijpen zij meteen ook de orde van natuur en
maatschappij. Kinderen moeten derhalve leren hun ouders te respecteren. Zij
moeten ook zien hoe de maatschappij in elkaar zit.
Betje Wolff stelt nu dat kinderen uit de
middenklasse niet mogen neerzien op hun leeftijdgenoten uit de lagere klassen.
Zij acht het fout dat de verschillende standen allemaal vertrouwelijk met
elkaar zouden omgaan. Zij acht het evenzeer verkeerd als de hogerstaande
verachting zou hebben voor de lagerstaande. En dat moet kinderen zeer vroeg
worden bijgebracht.
Ten slotte heeft Betje het ook nog over de godsdienst. Die heeft voor
haar een zeer positieve betekenis. Zij wil ook dat kinderen er vroeg vertrouwd
mee worden gemaakt. Dan echter wel overeenkomstig hun bevattingsvermogen.
Voorlopig moeten zij een religieus gedrag krijgen opgelegd. Geleidelijk moeten
zij het belang van de godsdienst zelf leren inzien. Opmerkelijk is dat Betje
vooral betekenis hecht aan de zedelijke functie van de godsdienst.
Betje Wolff schreef dit alles voor vrouwen uit de middenklasse. Daarmee
was zij het meest vertrouwd. Zij wilde echter de arme vrouwen niet uitsluiten.
Als goed burgeres deed zij aan liefdadigheid. Betje had een idyllische
voorstelling van het eenvoudige boerengezin. Daarin heerste | |
| |
eenvoudige godsvrucht en arbeidzaamheid. In stedelijke armenkringen was het
echter helaas zelfs volgens de romantische Betje vaak slechter gesteld. De daar
aan te treffen zedeloosheid vermeldt zij echter en verder fantaseert zij over
een arm doch gelukkig huisgezin waarin de kinderarbeid tot iets moois wordt
verheven. Voor de arme kindertjes bepleit zij terloops scholen. De armen draagt
zij meer sympathie toe dan de trotse groten die door rijkdom verwijfd zijn.
| |
Verscheidene drukken
Het boekje had blijkbaar veel succes. Reeds na enkele maanden verscheen
een tweede druk. Daaraan was een slothoofdstukje toegevoegd. Daarin behandelde
Betje een thema dat aanvankelijk vergeten was. Dat was het probleem van het
klikken. Ook daarin heeft zij een nuchtere opstelling. Ten slotte richt zij
zich tot de vaders. Blijkbaar waren er wat mensen boos geweest, dat een vrouw
geschreven had voor vrouwen en daarmee de mannen buitenspel had gezet. Betje
reageert daarop door te stellen dat zij juist de man volstrekt in zijn waarde
had gelaten.
Volgens een aantekening van Betje Wolff in haar vertaling van de
Opvoedkundige Brieven van Madame de Genlis werd de
Proeve in het Frans vertaald. Ruim een eeuw na het eerste
verschijnen in 1882 werd het in Nederland opnieuw uitgegeven in de
‘Paedagogische Bibliotheek’ | |
| |
onder redactie van W. Versluys. Het
werd toen voorzien van een zeer korte inleiding, waarin alle opvoedkundige
geschriften van
Betje Wolff en
Aagje Deken werden opgesomd. Verder werd
zonder enige voetnoot de druk uit 1780 integraal overgenomen.
Die druk is ook hier gevolgd. Zonder wijziging is de complete tekst
opnieuw gezet. Woorden waarvan verwacht zou kunnen worden dat zij nu verkeerd
begrepen worden, zijn kort verklaard. Persoonsnamen werden van een aantekening
voorzien. Samen met deze inleiding zijn dat ons inziens voldoende handreikingen
om het boekje voor belangstellenden toegankelijk te maken.
Enige wetenschappelijke pretentie wordt met deze uitgave niet gevolgd.
Voor neerlandici is het werk van Betje Wolff zeker interessant. Zij zullen hier
niet meer vinden dan een tekst. Historici en beoefenaren der historische
pedagogiek zouden behoefte kunnen hebben aan meer uitvoerig commentaar. Ook
daarvan is hier afgezien. Zij kunnen hun heil zoeken bij een grote hoeveelheid
vakliteratuur. De bedoeling van deze uitgave is slechts dat velen in staat
gesteld worden dit aardige boekje te lezen.
H.C. de Wolf
|
|