Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 417]
| |
C. (De weduwe van Crimpen, Teerlink aan Mr. M.C. van Hall.)Mijnheer en zeer geachte Vriend!
Uwen brief van 20 November is my in welstand geworden, het zal my een byzonder genoegen zyn, myne vriendin Aagtje in uwe werkzaamheeden ook niet vergeten te zien; want waarlyk ook deze verdiend aller agting. Aan haare kunde is zeker van de wereld nooit regt gedaan; tenminsten men heeft haar altoos beschouwd zoo werkzaam in haar vak niet te zyn als myne lieve tante. En waarlyk Mynheer, hier heb ik, als haare huysgenoote, menigvuldige proeven van gezien; ik wys u na de liederen, die te Haarlem by de Mennistekerk nu onlangs zyn in 't ligt gegeven, waarvan myne vriendin Aagje (niettegenstaande zy dagelyks gefolterd wierd, door het lyden haarer lieve vriendin aan te zien) er 72 vervaardigd heeft, en die van deskundigen voor uitmuntend zyn gehouden. U iets van hunne opvoeding, hetgeen volledig is op te geven, is my niet zeer mogelyk dit in orde te doen; evenwel hetgeen ik er van weet, deel ik u gaarne mede. Myne tante is geboren te Vlissingen, 24 Juli 1738; zy was twaalf jaar toen zy haare moeder verloor, en had nog drie broers en eene zuster, welke laatste myne moeder geweest is. Van dit tydvak en dat, waarin ik haar heb leeren kennen, kan ik u geene byzonderheden mede deelen, als alleen dat zy 17 jaar is gehuwd geweest met Adrianus Wolff, predikant in de Beemster. Myne eerste kennis die ik aan haar kreeg, was op haar 46ste jaar; toen woonde zy met haare vriendin op Lommerlust in de Beverwyk, werkten altoos te zamen; zy zyn vervolgens in 1788 na Frankryk gereisd. Door het banqueroet van Nissen en andere omstandigheeden zyn zy zeer behoeftig geworden; 1798 weeder geretourneerd, en hebben toen, met behulp zoo van edelmoedige vrienden als door hunne vlyt, weêr vergenoegd te zamen moogen woonen, tot dat op den 8sten October die rampzalige kramp begonnen is de gezondheid van myne lieve tante te | |
[pagina 418]
| |
ondermynen, en is niet geëindigd dan met de dood, die voorviel op den vyfden November 1804, des middags te één uur. Geen drie minuten vóór haar dood heeft ze gezegd ‘nog al kramp!’ en is zeer zagt, nog met die pynlyke trek in haar gelaat, gestorven. Haar ligchaam is op haare begeerte geopend, en de doctor heeft bevonden, dat de darmen aaneen gegroeid, en vervolgens met de maag, het hart en de leever (welke laatste geheel versteend was) aan het buykvlies vast was. Onbegrypelyk heeft zy geleeden! Ik heb hier 2½, jaar ooggetuige van geweest, en in al die smarten heeft zy haar laaste werk, de Herman van UnnaGa naar voetnoot1 nog vertaald. Haare naarstigheid was zonder voorbeeld; zy nam altoos haar huyselyk werk waar; geen stuk wierd buyten het huis verwerkt. Zy alleen verzorgde voor hun beide dit alles, terwyl Aagje zig eveneens bezig hield met andere huiselyke bezigheden, en zat des avonds voor myne tante altoos hard op te leezen, terwyl deze dan naay- of breywerk verrigte. Men heeft nooit op geen van beide het veragtelyk spreekwoord van ‘geleerde slonzen’ kunnen toepassen. Juffrouw A. Deken is geboren te Amstelveen 10 December 1741, heeft 28 jaar met myne tante saam gewoond, met veel genoegen maar niet minder rampen, zooals aan UEd. ook wel zal bekend zyn. Van haare vroege jeugd weet ik u niets te zeggen, als dat zy op haar tweede jaar haare moeder verloor, en op haar derde geheel ouderloos was, toen vervolgens in het Collegiante-weeshuis is grootgebragt. De vriendschap van Aagje omtrent myne tante is, geloof ik, haast zonder voorbeeld. Als vriendin kan men haar althans niet genoeg roemen; hiervan weet niemand u zoo zeker berigt te geven dan ik. Men moest dit daagelyks zien, om eenig denkbeeld van zulke trouwe vriendschap te hebben, als zy altoos betoonde. - Zy heeft nog acht dagen na myne tante geleefd, is volmaakt present gebleven, maar kon niets uitbrengen dat verstaanbaar was; alleen dit zeide ze tegen my, toen ik haar berigte dat men beezig was met het ligchaam te openen, pakte ze myne hand en zeide vervolgens: ‘wel kind, wat hebben wy al veel zâam over- | |
[pagina 419]
| |
gebragt.’ Van myne Tantes dood heeft zy geen woord gesproken; ik heb haar opgepast tot het laatste toe. Ja, wel heb ik veel met deze twee oude menschen uytgestaan in haare laaste levensjaaren; dit kan ik niet alles vertellen nog beschryven. Zy hebben my ook ter belooning al haar goed vermaakt. Ik heb geene byzondere papieren, tot een ander oogmerk dienende, met opzigt op hun caracter, wyze van studeeren, en denkenswyze, gevonden. Ik heb twee pourtraittenGa naar voetnoot1, die my dunkt zeer gelyken. Nu zyn hier eenige vrienden bezig met eene volledige levensbeschryving van hun te maken, en er dan de pourtraitten voor te plaatsen. Deze vrienden zyn Scheltema, Kops, en nog andere, maar ik geloof dat de Hr Scheltema het werk zal doen. Ziehier, mynheer, hetgeen ik u gebrekkig aanbiede; verschoon de menigvuldige fouten, en denk dat het in haast is geschied en komt van iemand, die het haar daagelyks werk niet is. Na my in uwe geëerde vriendschap te hebben gerecommandeerd, en veele complimenten aan Mevrouw, uwe beminde, schoon onbekend, noem ik my met de meeste agting,
UEd. Dw. Dienaresse
J.L. Teerlink wed. van Crimpen. 22 Nov. 1804. |