CVIII. (Aagtje Deken aan mejuffr. M. van Nissen, Greeger, Amsterdam.)
Hartelyk geliefde Vriendinne!
Op uw antwoord op de myne zal ik niets antwoorden dan dat ik hoop dat u de tyd zal toonen dat ik uwe vriendschap niet geheel onwaardig ben. Hartelyk dank voor de door u genoomene moeite, in het bezorgen van hetgeen wy van u verzogt hebben.
Maak geen aanmerking over den bewusten Brief, gy hebt onzes oordeels niets geschreven 't geen met uw plicht strydig is.
Ik wyger niet alleen niet graag, maar stel zelf niet gaarne eene belofte aan een vriendin gegeven, lang uit. Hebt gy tyd en geduld, lees het nevensgaand vaers. Ik had my voorgesteld de Historie van u beider zo ongewoone vryerytyd te beschryven, dus moest het vaers lang worden, oordeel of ik u beider geaartheid getroffen heb? Gy zyt, lieve Greegertje zo ver afgebleeven, dat kan ik zonder vlyjery zeggen, van de gekheid der meeste Meisjes in den vrytyd, dat dit wel eenige opmerking verdiende, en ik wilde niet naar den algemeene slenter schryven. Het eerste gedeelte is voor uw verkiezing, het laatste voor myn hart en ter voldoening van hetzelve geschreven,