CIII. (Aagtje Deken aan mejuffrouw M. Greeger, Amsterdam.)
Lieve Greegertje.
Hoe koel vond ik uw laatste Briefje by uwen vorige hartelyke, geen enkel woord antwoord op het gewigtigst het belangneemenst gedeelte van mynen Brief! dus dagt ik en dit verwekte in mynen geest eene merkelyke neerslagtigheid, daar anders uwe Brieven my althoos vervroolyken. Zou ik voor myn lieve Greeger ook te ernstig schryven? dagt ik, zou zei [zij] myne bezorgde liefde ook toeschryven aan eene laage bedilzugt?.... maar zou myn Greeger hiertoe in staat zyn? dit kan dit wil ik niet denken, ik bid u myn waardste vriendin by onze oprechte vriendschap & zeg my of ik u te ernstig schryf, hier verzoek ik vriendelyk een oprecht antwoord op. Naaderhand de Brief nog eens overleezende droeg hy in myn oog alle kenmerken van in een grooten haast geschreven te zyn. Ja, dacht ik, myn lieve dikke Dutje, zal uitgeweest zyn of uit hebben moeten gaan en toen maar schielyk een Briefje voor haar Deekje klaar gemaakt hebben, dit stelde myn hart weer gerust, uw bewys, myn waardste, met betrekking op Judas droeg alle kenmerken van dien haast.
Schryf my, zegt gy, of myne oplossing goed is of niet. Dat zal ik wel laaten. Waarom, vraagt gy. Omdat ik niet beslissen kan, vermids ik zo wel dwaalen kan als gy. Maar ik wil u wel zeggen dat ze my niet voldoed. Ik ben het met u volkomen eens dat alle waare berouw hebbende op vergeving hoopen kunnen, en dat Judas, indien hy waar berouw gehad had, vergeving zou ontvangen hebben, maar ik ontken dat Judas waar berouw gehad heeft, dit zou ik duidelyk kunnen bewyzen uit de natuur en gevolgen van een waar berouw zo als wy dit door ondervinding en door omschryving van hetzelve in de Heilige Blaaderen weeten, maar vermids ik niet weet of het schryven over onderwerpen van zulk eene ernstige natuur myn jonge Vriendin aangenaam is, en ik niet graag myn tyd en denkvermogen zou willen verspillen om imand, veel minder myne