Vierde brief.
Mejuffrouw Sara Burgerhart aan Mejuffrouw Anna Willis.
Ge-eerde vriendin!
Hield ik my niet verzekert, dat uw hart veel beter gestelt was, dan dat van wylen den Heer Achitofel, (trotscher gedagtenis,) die zich, om dat men zynen raad verwierp, maar zo eens, met een gaauwigheid, handigies ging opknopen, ik zou zeker by u niet om raad komen, want ik zeg u in voorraad, dat ik niet van mening ben dien te volgen; ten ware hy, onverhoopt, met myn reeds genomen besluit overeenstemde.
En nu, myne zeer statige, zeer hoogwaardige Vriendin, zult gy my vragen: ‘waarom, indien dit zo is, of ik dan uwen raad verzoek’? Dat zal ik u zeggen, Antje. Ik schryf aan u, om myn hart te ontlasten; om u in staat te stellen van te kunnen oordelen over myn lastig lot, op dat gy, den stap dien ik ga doen, al niet goedkeurende, dien echter zoudt kunnen inschikken. Een stap mooglyk, onvoorzichtig; doch voor my nodig. Gy hebt al