Economische liedjes(1781)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] De dweepster. Wys: Het vinning straalen van de Zon. ‘Ja, schreyend, (zei een fyne Zus,) Komt elk in 't zorglyk leven’! Wel, zei ik, vrouw hoe praat gy dus? Ik moet u antwoord geven. Geloof my vry, 't is een geluk Als zich het kind laat hooren: Maar zy bleef styf by eigen stuk, Myn reden was verlooren. ‘Zo dra een Kind zyn intrêe doet Op deez' doem waardige aarde, Beschreid het reeds den euvelmoed, Die zonde en straffe baarde. [pagina 97] [p. 97] Het teder schaapje weet dan al, Dat het is komen woonen In 't aaklig droevig Traanendal, Dies moet het droef heid toonen. Maar de Ouders, zo verkeert van zin, Verstikken rasch die zaaden; Zy brengen 'er de waereld in, Door speelgoed en sieraden. De kwaaden aart kwam voor den dag, Door wildzang, stoeyen, woelen; En 't kind moet tot een ydlen lach Al vroeg bekooring voelen’. Ik wagte, met verdriet, naar 't slot Van dit elendig preeken, En dagt: o Goedertieren God, Hoe kan de Mensch zo spreeken! [pagina 98] [p. 98] o Myn gezegend Vaderland, Hoe lang wordt nog de Reden, Hoe lang wordt nog 't Gezond verstand Door Dweepery bestreeden! Zy maakt deez' waereld tot een Hel; Zy druischt den Schepper tegen. Ja, God doet al zyn Schepzelen wel; En vroomheid heeft zyn zegen. Dient, dient in blydschap onzen God; Leent Dweepery geen ooren; Dankt hem voor dat gezegend lot, Hier namaals u beschoren. Vorige Volgende