| |
| |
| |
[Derde deel]
It is not enough that Poëtry does not Disgust, it ought to give raptures.
| |
| |
| |
Aan de goede gemeente.
Aan U, die men zo weinig in aanmerking neemt,'t zy men U als menschen, 't zy men U als Christenen beschouwt, aan U laaten wy ons gelegen zyn. Wy beweerden meermalen, dat gy, inderdaad, vathaarheid hebt voor kennis en gelukzaligheid. Op dien grondslag redeneerende, hebben wy eens ettelyke maanden alléén voor U gewerkt: zie hier een nieuw bewys van het geen wy thans zeggen. Dit derde en laatste Deel onzer Economische Liedjes, is alweer, grooten deels, voor uwen horisont berekend. Verstaat gy deeze Leenspreuk niet? 't Behoort ons niet te verwonderen. Ik wil zeggen, dat wy ons daar in hebben toegelegt, om voor U verstaanbaar te spreeken.
| |
| |
De Menschenliefde niet alléén doet ons dus handelen; wy werken nu uit nog een beginzel, dat voor U niet minder vleyende is. Wy rekenen ons aan U, in veelen opzichte verpligt. Gy bouwt onze huizen, gy versiert die, gy maakt die gemaklyk voor ons; gy zorgt voor onze kleeding; Gy bewerkt de Akkers voor ons, gy plant en poot, en zamelt voor ons de aangenaamste en heilzaamste vrugten in. Met een woord: wy kunnen U niet missen. En wy zeggen, in eenen omgekeerden zin, met den braaven Apostel Paulus: ‘Indien gy voor ons het lichaamelyke gezaait hebt, is het eene groote zaake dat gy het onze, dat zedelyk en geestlyk is, maait’. Indien gy, ten onzen voordeele, aan de orde der hoogste Wysheid voldoet; indien gy ons het beste deel der Spyzen, in het zweet uws aanzichts gewonnen, overlaat, en 'er zeif maar een
| |
| |
sober deeltje van geniet, dunkt het ons hoogst billyk, uwen arbeid te verzagten, wel te vredenheid in uwe harten, vrolykheid in uwe huizen, en troost in uwe tegenheden, aan te brengen.
Ten blyke onzer erkentenis, eigenen wy U dit derde Deeltje, méér byzonder, toe. Wy verzoeken niet, dat gy het tegen kwalyk gezinden, of neuswyze vitters verdeedigt: ô, niets minder. Wy zoeken geen aanhang te maaken. Wy hebben geen oogmerk, om de Regenten der Poëtische Republiek van 't kussen te helpen, en 'er onze byzondere Vrienden op te plaatsen: Ook in deezen, zyn wy doodvyandinnen van alle Cabalen. Neen, goede Gemeente! nooit zult gy het slagtoffer onzer geheime inzichten zyn. Wy heöogen met de toeëigening van dit Boek niets, dan uw nut.
Gy kunt het echter, op eene zéér braave en wenschelyke wyze beschermen; en trotsche war- | |
| |
geesten, die ons met vry wat kleinagting om dit bestaan aan kyken, den mond sluiten. Wil ik U eens eenvoudig zeggen, hoe gy dit moet aanvangen? Ja. Kom aan! Ik zal U, naar myne gewoonte, te regt helpen.
Wordt, of blyft, arbeidzaame, eerlyke, geschikte, blymoedige, Godsdienstige Menschen. Dan zullen wy met U voor den dag durven komen, en zeggen: ‘zien Uwe Hoog Edelen, zien Uwe Hoog Geleerden, zien Uwe Schatrykheden nu wel, dat wy gelyk hadden? Wat is 'er op deeze onze braave Burgers te zeggen? Waar is nu die stugge norschheid? Die onbehouwen taal? Die beestagtige domheid! Die wanhebbelyke slorzigheid? Die neiging tot oproer? Die schadelyke losbandigheid? Kortom, waar zyn nu die kenmerken van eigentlyk Gemeen Volk?’
| |
| |
Hoe behaagt U deezen raad? wy vertrouwen dat hy U smaakt. Gy hebt immers een goed hart? Gy wilt immers wel iets voor ons doen, die waarlyk véél werks om U gedaan hebben? Gy zult 'er eerlang nog een ander bewys van zien, of reeds gezien hehben. Beschaam ons niet! Doe nu het uwe. Toont, dat gy verdiet beschermt te worden. Wy beloven U als dan, dat wy nooit zullen ophouden, U de hand boven het hoofd te houden. Wy zullen, zo gy maar poogt te worden of te blyven, dat gy zyn moet, altoos uwe voorrechten als Menschen, tegen trotschheid en verachting beschermen. Maar! dan moet gy, zo wel als wy, altoos in 't oog houden, ‘dat gy U zo behoort te gedragen, als het Menschen past, die in een Land woonen, daar de Christelyke Godsdienst heerscht, en daar ook de minste van U weten kan, wat hy
| |
| |
doen moet, om hier braaf, en hiernamaals zalig te kunnen worden’.
Welopgevoede aankomende Jeugd, wy hebben ook voor U weder iets gedaan. Eenige Airtjes naar uwen smaak, zo gy nog in uwen onbedorven natuurstaat zyt, zult gy hier vinden. Uwe begunstigde Wysjes hebhen wy opgezogt, en daar naar gecomponeert. Ik kan U verzekeren, dat eenige Jonge Dames, alreeds gebruik daar van gemaakt hebben; en dat wy meermaal verëert zyn geworden met een Liedje uit deeze verzameling, gezongen door eene fraaye stemme, en gespeelt door tedere, voor het Clawier gevormde vingertjes.
Wy zullen uwe nieuwsgierigheid naar het Boek zelf, niet langer ophouden. Leef gelukkig!
Ryp in Noordholland, den 24 July MDCCLXXXI.
|
|