Economische liedjes(1781)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] De winter. Wys: Amour, amour, qu'elle est donc ta puissance. De winter komt, hoe treurig staan de boomen!(bis.) Het licht breekt door geen nevels heen'. Reeds stremt de vorst den loop der stroomen. Wien 't lust om zich nu te vertreên, (bis.) Ik blyf in myne warme kamer. Hoe huivrig ben ik! 't is regt guur; En nergens is het aangenamer, Dan by een vlammend esschenvuur. De wind steekt op: wat is de lucht betrokken! (bis.) Wat zwarte wolken hangen daar! Zie eens, daar vallen reeds de vlokken, Nu, 't is de regte tyd van 't Jaar. (bis.) Zo! hagel ook, verzelt van regen. 'k Beken, 't is buiten nu niet zoet: Maar wat ligt my daaraan gelegen? 't Is binnen goed, als 't buiten woed. [pagina 124] [p. 124] Met myn' vriendin te leezen of te schryven, (bis.) Of wat te praaten, kan den tyd By my zeer aangenaam verdryven, Van 't rustloos stadsgewoel bevryd. (bis.) 'k Heb elders geen vermaak te zoeken; Ontbreekt my hier wel iets? ô neen. 'k Ben by myn Naaldwerk, en myn'Boeken, En Lessenaar volmaakt te vreên. Men mag, ô Ja, het winter Buitenleven, (bis.) Gelyk de braave Sluiter zegt, Den naam van buiten leven geven; En is de woordenspeeling slegt, (bis.) 't Is toch zo met de zaak gelegen. Wat gaan hier avonden voorby, Waarin wy geen gezelschap kregen; o Wat geluk, dus leeft men vry! Vorige Volgende