| |
| |
| |
Treurlied, by het lyk eener vriendinne.
Wys: Faut attendre avec patience.
o Dierbaar Lyk van myne waarde,
Van myn' geliefde Zielsvriendin!
Ik treede, voor me u brengt ter aarde,
Nog eens deez' sombre kamer in.
'k Heb trillend deeze deur geslooten;
Myn vrienden! laat, ei laat me alleen;
Genaakt my niet, ô Huisgenooten,
Daar ik by myne Doode ween!
Een koude schrik rilt door myne aadren,
Wat scheemert hier een zwakke dag...
Ja, dierbaar Lyk, ik moet u naadren:
Ik beef! wat schokken voel ik! ach!
Het klamme zweet bedekt myn' leden,
Zal ik dit doodsch vertrek ontvlîen?..
Myn hart wil dat ik toe zal treeden,
Myne oogen eischen u te zien-
| |
| |
Daar ligt zy op het Lykbed neder,
Gekleed in sneeuwwit doodsch gewaad!
Hoe zagt, hoe minnelyk, hoe teder
Is nog dat vriendelyk gelaat!
Hoe regelmatig zijn haar' trekken,
Misvormt door smarten, noch verdriet;
Hoe duidelyk is wel te ontdekken
Dat zy deez' aard gerust verliet!
Gerust verliet! dat is gebleken,
Doch niemand zo als my bekent!
Nog dunkt my hoor ik u dus spreken:
‘Myn zieklyk leven spoed naar 't end;
Gods wil is goed: Ik wil wel sterven,
Indien het Hem behaagt, maar dat
Ik u, myn' Zielsvriendin, zal derven,
Dit denkbeeld ach, dit kost my wat’!
| |
| |
Dan zaagt gy my met vogtige oogen,
Bezielt door vriendschap, ernstig aan,
Uw' heele ziel was mededoogen,
Met my, zo yslyk aangedaan:
Dan viel ik schreyend voor u neder,
Omhelsde u spraakloos, met een hart
Aan u zo naauw gehecht, zo teder
Door lief, door leed, door vreugd; door smart.
Vergeet ik ooit dien droeven morgen,
(Voor my zo droef, voor u zo blyd,)
Door my gewagt met zo veel zorgen,
Waar in ik, zittende aan uw' zyd',
U zagtjes in myn arm deed rusten,
En aan myn boezem hield gedrukt;
Terwyl we een eeuwig afscheid kusten,
Voor gy nog van my wierd gerukt.
| |
| |
‘Uw' Vriendschap is my klaar gebleken;
(Zo spraakt ge, en vestte uw oog op my,)
Gy weent, maar 't doet myn hart niet breken,
‘Als voormaals; dit verbaaze u vry;
Ja, 'k zie uw' traanen onbewoogen;
En wie bemin ik zo als u?
Er schuift iets neevligs voor myne oogen;
Hoe is 't, myn waardste, sterf ik nu’?
Toen naamt gy afscheid van uw' vrinden;
Toen van uw doodsbedroefden man;
Toen poogde gy wat rust te vinden;
Ik laafde u zagtjes nu en dan.
Gy, staande op d' oever van uw leven,
Waar kan de vriendschap hooger gaan?
Hebt my den laatsten kusch gegeven;
Gy boogt uw hoofd... het was gedaan.
| |
| |
Wat heeft, wat heeft myn hart geleden!
Wat stond ik zenuwtrekking dóór!
Och, myn verstand was afgestreeden;
'k Zag niets, dan dat ik u verloor.
Verloor! kon ik dat denkbeeld draagen?
Voor altoos! 'k zie u nimmer weêr.
'k Wierp, mad van zuchten, schreyen, klagen,
My raadloos op uw lichaam neêr.
Nog eenmaal moet ik u aanschouwen,
Voor dat gy daalt in 't stille graf!
De dood, verdienstlykste aller vrouwen,
De dood rukt my van u niet af.
Ik kusch uw' wangen, lippen, oogen,
Uw' handen, met een' tederheid...
Een vuur... wie zal myn' traanen droogen?
Myn hart, ach ja, myn hart dat schreit.
| |
| |
Gy moogt der vrouwen sieraad heeten:
Gy diende steeds uw God met vreugd,
Gy kondt een ongelyk vergeten;
Hoe ongemaakt was uwe deugd!
Wat dagt, wat deedt gy edelaartig!
o Myn' Vriendin, ja, gy waart groot!
Gy waart uw' groote goedren waardig;
Aan naerstige armoê gaaft gy brood.
Uit overtuiging waart ge een Christen,
Gy volgde 's Heilands liefdeleer;
Afkeerig van 't verderflyk twisten,
Benyverde ge u meer en meer
Om u in 't goede te volmaken:
Zo hebt gy u voor de eeuwigheid,
Door tegen lust en drift te waken,
Wys, en Godsdienstig toebereidt.
| |
| |
Och, kon ik u naar eisch verheffen!
Och, deed ik uwe deugden recht!..
Kan iemand myn verlies bezeffen...
Myn' ziel was aan uw' ziel gehecht!
Met u gelyk in aart en zeden,
Ontfing ik u uit vriendschaps hand.
Nu word uw leven afgesneden;
Nu scheurt de dood den vriendschapsband.
Myn dierbaar Lyk! Gy trekt myne oogen,
Gy houdt my aan dit bed geboeit...
Ik voel, ô vriendschap, uw vermogen!
'k Voel hoe door u mijn boezem gloeit.
Hoe doet de smart myn leden beven!
Myne oogen scheemren, 'k voel geen grond.
Ik moet, maar kan ik u begeven...
Nog deeze kusch, yskoude mond.
|
|