Economische liedjes
(1781)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina π2]
| |
[Eerste deel]
De Deugd heeft schoons genoeg, zy hoeft geen pronk uit kwaadt:
De Vryheid zoets genoeg, zy hoeft geen dwaas sieraad:
Blygeestig, aangenaam, bevallig, klugtig, zoet
Kan wel de reden zyn, en dat nog al in 't goed;
Scherp, aartig, zenuwig, zoetvloeyend, en zo voord
Kan 't zyn, al heeft het Dicht niet den aanstootlyk woord.
D.R. Camphuizen. | |
[pagina I]
| |
[pagina II]
| |
Laat de nijd zich vrij vermaken
Met dit Economisch stuk:
Laat zy 't van elkander scheuren;
'k Wensch haar daar meê veel geluk.
Zou ik haar niet zo veel gunnen? –
Zy die onzen roem verbreidt?
Elk heeft zyn byzonder dryven;
't Lastren is haar' zaligheid.
Zo wy echter deeze Bladen
Iemand wydden, dan verkoo
Ik u, heilge menschenliefde:
Ja, wy treden in uw spoor!
Gy doet onze zielen gloeyen,
Geeft de pen in onze hand;
Gy doet onze harten kloppen
Voor ons dierbaar Vaderland!
| |
[pagina III]
| |
Vaderland! wat geestvervoering
Grypt my aan, als ik u noem?
'k Leef voor u! 'k leef voor de Vryheid.
Kan ik ooit uw leed en roem
Zonder tranen overdenken!
Tranen van het hart gevloeit,
Die de Koelheid nimmer weende,
Vast aan de Eigenbaat geboeit.
'k Durf dit geenszints ondernemen.
Menschenliefde, slaatge alleen
Gunstige oogen op deez' Vaerzen,
Eers genoeg; wy zyn te vreên.
Zucht voor de ongetelde Leden
Van den nutten Burgerstaat,
Deedt ons, 't geen wy schreven, schikken,
Op verscheiden toon en maat.
| |
[pagina IV]
| |
Wy bedoelen yders welzyn;
Dit is overtuigend klaar:
Naauwgezetheid, durft gy twyffien?
Ei wees billyk! lees het maar.
Ja, wy strooyen roozenbladen
Op den weg der waare deugd;
Wy bewyzen aan het Menschdom:
‘Deugd alleen geeft zuivre vreugd.
Dat me in alle levensstanden
Zeer gelukkig leeven kan,
In zyn jeugd en grys van jaaren;
Dat de Boer, en de Ambagtsman,
Dat de brave Vrouw, en Moeder,
Dat de Jongling, dat het Kind,
Zo zy elk hun pligt betragten,
Overal 't genoegen vindt.
| |
[pagina V]
| |
Dat de Godsdienst van den Christen
Werkzaam is; en zulk een schat
Voor ons, die hem hoog waardeeren,
Als men naauwlyks ooit bevat.
Dat hy ons in zwaare rampen,
In gebrek, in ziekte, in pyn,
Als ons alles heeft verlaten,
Dan nog leert gelukkig zyn.
Dat men, om Gods gunst te winnen
Zo in voor- als tegenspoed,
Zich pligtschuldig moet gedragen,
Met gelatenheid en moed;
Dat wy ons geluk verwoesten,
Schoon geplaatst in 't wenschlykst lot,
Als wy 't ongenoegen dragen
Van een goedertieren God’!
| |
[pagina VI]
| |
Geen afschuuwlyke Tooneelen
Daar natuur om beeft, en zucht,
Die de onnozelheid verstommen;
Geen vergiftigende klugt
Geven wy u ter beschouwing.
Alles ademt orde, rust,
Liefde, huislyk vergenoegen;
Alles weert verboden lust.
Zingt nu, waarde en nutte leden
Van de groote Maatschappy!
Zingt met liefelyke stemmen:
‘Hy die dankbaar is, is bly’.
Gaat niet zuchtend door dit leven;
Waant niet dat zwaarmoedigheid
Godsdienst is, neen landgenooten,
Mydt de strikken die ze u spreidt:
| |
[pagina VII]
| |
Dient den God van liefde en blydschap
Met een opgeruimt gemoed.
Zegt, door uw behaaglyk zingen:
‘o Wat is myn schepper goed!’
Denkt nooit: ‘God heeft my vergeten;
Voor my is geen heil, geen vreugd.’
Neen, Hy waakt voor uw belangen,
Zo gy vasthoudt aan de deugd.
Hebt gy aanzien, roem, noch rykdom?
Leeft ge in een' vergeten staat?
ô, Wilt daarom niet besluiten
Dat God u niet gaadeslaat!
Zyt ge op deez' beneden waereld,
In een lagen rang gestelt?
Zal dat uw geluk dan hindren
Zo Gods gunst u vergezelt?
| |
[pagina VIII]
| |
Welk een rei van zaligheden,
('k Heb die voor u afgebeeld,)
Heeft het Goedertieren wezen
U op aarde óók toegedeelt;
Leert, myn Vrienden, beter denken;
Zoekt het waare; vliedt den schyn:
En, waar gy u moogt bevinden,
Gy zult steeds gelukkig zyn.
|
|