Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 4
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 144]
| |
mijn waardige vriendin!Ofschoon gij mij den zwaaren slag die met den val van mijns Broeders credit getroffen heeft, niet melddet; ben ik 'er verre af dat stilzwijgen aan een afneemen de vriendschap toeteschrijven; of aan mistrouwen, of aan bedektheid: voor deeze gebreken is geen ziel, gelijk aan de uwe, immer vatbaar: ik ken uwe kieschheid: gij kondet niet besluiten mij over iet te onderhouden, dat u zulk een groot nadeel toebrengt, om dat gij dien ramp grootendeels aan mijnen Broeder wildschut te wijten hebt: gij waart ook altoos zulk eene waare groote vrouw in mijne oogen; zo doordrongen van die troostlijke waarheid, dat deeze wereld ook zo wel als alle millioenen werelden die het aanwezen verkregen, bestuurd wordt door de Hoogste wijsheid, welke met de Hoogste goedheid altoos het beste voor ons wil, en wiens magt zo oneindig is, dat ons dat beste altoos, (hoe wij daar ook over denken,) toekomt: gij beschouwt de geheele zedelijke schepping als één huisgezin, gadegeslagen door den eeuwigen Vader van alles: gij berusttet altoos | |
[pagina 145]
| |
zo blijmoedig in alles, dat ik u meermaals, ook nog in onze jeugd, met zo veel eerbied als vriendschap omhelsde, en uitriep: uw geheele godsdienst is eerbied en vertrouwen! gij kunt des een, voor u en de uwen, zwaar verlies, niet alleen met bedaardheid, maar zelfs met blijmoedigheid ondergaan; dewijl 'er niets zonder den wil uws hemelschen Vaders geschiedt, en dat zo wel tegen- als voor-spoed ons leiden tot Hem die ieder vergelden zal, naar zijne werken; dat is naar dat hij zijn weldoorzocht geweten volgde, en dat licht getrouw bleef, 't welk een socrates tot den grootsten der Heidenen, en een paulus tot den grootsten der Christen-leeraars maakte. Hoe wreed is die wijsgeer die zig toelegt om den sterveling eenen troost te ontrooven, die hij in dit wisselvallig leven zo geduurig noodig heeft! genomen ook, dat dit een dwaaling ware - hoe onschadelijk is zij in zig zelve, en hoe heilzaam in haare gevolgen! maar ook hier over hebben wij meermaals gesproken: die gerustheid uwer ziele is mogelijk geduurende uw geheele leven niet verbroken, dan in dien tijd dat uw zoon zo weinig beantwoordde aan de verwachting die gij billijk van hem had opgevat; doch gij hebt reeds aanvanglijk het genoegen, van uwe gebeden, om zijne ligchaaamlijke en geestlijke herstelling, verhoord te vinden: het geen gij mij daar over geschreven hebt, uwe aanmerkingen vooral, hebben mij nog al | |
[pagina 146]
| |
meer overtuigd, hoe wèl ik mijne keuze geplaatst heb in u tot mijn vriendin te neemen! Gij hebt al vroeg de wijze partij gekozen om duistere begrippen optehelderen, door klaare waarheden; en nooit de laatste door de eerste bewolkt: wèlbewezene waarheden waren de grondslagen van uw godsdienstig gebouw, en het werd des ook nooit door fijne overnatuurkundige spitsvinnigheden in het allerminst beschadigd, veel minder op zijne fondamenten geschud. Gij kondet u nooit den Eeuwigen geest, het alles vervullend wezen, voorstellen, dan in geen plaats of tijdvak omvangen: gij besloot des dat 'er voor dit Wezen niets dan het Heden was: dit was uwe eerste grondwaarheid; maar gij zaagt even duidelijk dat zedelijke vrijheid tot den aart eens zedelijken wezens behoort; dat indien die vrijheid niet bestonde, alle wetten onnut waren; ja, dat de mensch even weinig de smart van het berouw, als de deugd van een goedkeurend gewisse zoude kennen: uw zoon was des schuldig in uwe oogen; hij was des ook schuldig voor God; dit denkbeeld benevelde uw zielsoog; doch gij hooptet dat terwijl zijn hart niet boos was, en zijn verstand alleen doolde, de Godheid zig over hem zoude erbarmen, zo als een Vader zig erbarmt over een kind dat van den weg der deugd meer is afgesleept, dan met bedaardheid afgetreden. Wat nu uw verlies betreft: de aanmerkelijke | |
[pagina 147]
| |
som, die Mijneer de groot bij mijn' Broeder lijdt; eene som die hij zo eerlijk gewonnen, als uit uw erfgoed zelf daar bij voegde, deeze som is indedaad voor u ontzachlijk, niet alleen voor u beiden, maar ook voor uwen zoon: ik ken u genoeg om te begrijpen dat gij daar bij bedaard bleeft, en alleen eenige traanen storttet uit medelijden met een' man die geen sterkte van geest genoeg heeft om zig niet boven zijn lot te plaatsen: gij zult zeggen: ‘'t Is waar, mijn verlies is groot, doch ik houde nog veel meer overig dan duizende millioenen mijner natuurgenooten immer bezaten: wat recht heb ik toch op overvloed? ik bezit het noodige, leef gezond, heb een kundig eerlijk man; mijn zoon zal hoop ik eerlang als zijn Vader het brood des vlijts eeten, en wij zullen even gelukkig zijn.’ Gij, die u gewendet een weinig nodig te hebben zijt in het onwaardeerbaar genot der onafhangelijkheid altoos te vreden, wat u dan ook moge wedervaaren: maar gij hebt zulk een goed menschlievend hart; het zal u des bedroeven dat gij uwe wèl uitgedeelde liefdegiften zo zeer zult moeten verminderen: de overdenking hoe veele waare armen, kranken, en magtloozen 'er door uw zwaar verlies zullen lijden, moet u zeker bedroeven, dit kan niet anders: o sta des aan uwe vriendin toe, u 's jaarlijks eene genoegzaame som overtezenden, om dit als voorheen aan zulke edele menschlievende oogmerken en uitgaven te be- | |
[pagina 148]
| |
steden: hier bij kan uwe kieschheid niets lijden: Mijnheer stamhorst heeft mij deezen voorslag gedaan, en wilde u in voorraad een bankbriefjen in deezen brief insluiten; doch mij dacht dat ik u daar over eerst behoorde te schrijven: ons oogmerk is ook u de som die gij bij mijn' Broeder verliest tegen drie ten honderd 's jaars te betaalen, en het capitaal zelf op uw' zoon te verzekeren - dit is alles wat wij thans doen kunnen, vermids wij ook, zo als gij weet, niet weinig bij wildschut te kort komen: maar ons komt voor, dat wij u deeze flaauwe schadeloosstelling doen moeten, dewijl het verlies dier som u indedaad zeer in de engte moet gedreven hebben, en wij, indien het den Hemel behaagt, genoeg voor onzen zoon en dochter, die wij hebben leeren denken zo als wij, zullen overhouden. Nu heb ik u nog één verzoek te doen: zoudt gij mijn Broeder en Zuster wildschut niet kunnen bewegen om hunne dochter voor eenigen tijd bij ons te laaten komen? en zoudt gij zelve keetje dat verblijf bij ons niet smaaklijk kunnen maaken, indien gij haar van rijden, vaaren, wandelen, van gezelschap-zien spraakt? kort gezegd, van alles wat in haaren smaak valt? Ei lieve! neem dit oogenblik, daar zij het in haar 's Vaders huis zeer ongevallig heeft, toch waar! gij kunt haar verzekeren dat zij van veen hier niet vinden zal; en dat wij haar met alle liefde en genegenheid zullen ontvangen: ik voor mij, vrees altoos | |
[pagina 149]
| |
dat zij nog niet uit de strikken van van arkel gered is; ten ware dat het dérangement in haars Vaders zaaken hem hadde afgeschrikt haar waarlijk te trouwen; doch indien hij zo slecht is als men zegt, dan moet nooit een jong, mooi, onnozel meisjen, met hem in de minste verkeering zijn: zijne Zuster is hier terug gekomen, en spreekt overal van de onwaardige wijs waarop de Heer wildschut haar behandeld heeft; zij is te trotsch om dit niet te wreeken; en bij slot van rekening vrees ik altoos voor keetje, indien die niet bij ons verkiest te komen. Ik moet u ook in vertrouwen nog over iet anders spreeken: ik twijfel zeer, of mijn betje niet wel wat zin heeft in van veen! zij ziet zo heel sterk hoe ongeschikt haar Nichtjen voor zo een' man is; zij acht keetje verloren zo van veen haar moet bekeeren; zij ziet 'er niet dóór, hoe die twee vrienden het schikken zullen om niet elkanders kwelgeesten op deeze wereld te zijn; zij wenschte zo gaarne dat de vriend japik, (zo noemt zij hem altoos,) toch bedacht, dat al te ongelijk niet voegt; zij is zo verwonderd dat van veen, niets, schijnt het, in zijne vrouw zoekt dan een fraai aangezicht: wat haar betreft zij zou als zij een man ware juist wel geen foei lelijke vrouw hebben willen, maar met een dagelijks wezentjen, (indien het een paar schoone oogen, een frisschen mond vol tanden had, en niet beneden de maat ware,) het heel wel, en veel liever stellen, | |
[pagina 150]
| |
en een mooi zottinnetjen voor anderen laaten: betje is, zo als alle meisjens, gaarne wèl gekleed, maar heeft geen de minste aanleg tot coquetteri, of tot de modepop: ik merkte echter dat zij in haaren spiegel zag, en haare oogen, (die altoos zeer duidelijk en zeer openhartig spreeken,) scheenen te zeggen: ‘Met zo een bolletjen omtrent als ik ben:’ ik zal u ons gesprek, door haar begonnen, eens overschrijven: het zal u meer van haar charakter doen kennen, en u misschien eenige oogenblikken vermaaken: ik. Denkt gij dan dat van veen u gemaklijker bekeeren zou? betje. Hede, Mama! behoef ik ook juist bekeerd te worden? heb ik ooit gezegd: ‘Ik ben paulo, ik ben cephe, of ik ben jacobi? heb ik ooit dan het ouderlijk gezach geëerbiedigd? ja, wie weet zo net, als ik door u eens tot alle deugd bekeerd zijn zal, of ik dan onzen japik nog niet tot een hervormd man maaken konde? zie, Mama! ik ben zeer vast overtuigd dat het wijf moet leiden, en des verbeteren: dat was zo van ouds her, zegt Dominé, als hij de moeite niet wil neemen om eene stelling met duchtige bewijzen te staaven. ik. Is de Heer van veen, dunkt u, geen braaf man? betje. Braaf? ja! braaf, zo als alle jongens, aleer zij door hunne vrouwen gepolijst, en beter gemaakt worden, braaf zijn: en dat zijn smaak | |
[pagina 151]
| |
juist niet van de grootste kieschheid is, blijkt, daar hij.... ik. (Haar in de rede vallende.) Daar hij verliefd is? betje. O neen, Mama! (dit neen zeide zij zo schalkachtig dat het mij deed glimplachen:) maar om dat hij zo verliefd is als een snoek, op keetje wildschut - Gij hebt mij gezegd, Mama, dat men het charakter van iemand best kan opmaaken, uit de boeken die hij leest, de vrienden met welken hij verkeert, en uit de keuze die hij omtrent de meisjens doet. ik. Zo! denkt gij dat gij zo héél véél beter zijt dan uw Nicht keetje? betje. Zie Mama, uw bevel om altoos oprecht te zijn, verpligt mij thans voor u, mijne zo geliefde moeder, te bekennen dat ik zulks buiten alle bedenking stel; en ik voeg 'er bij; dat, ware zulks zo niet, ik eene opvoeding als men mij gegeven heeft - dat ik zulke lieve Ouders geheel onwaardig zijn zoude: ('er dreef een' traan in haare oogen, en zij omhelsde mij met al de drift van een dankbaar kind.) ik. Maar, betje lief! gaat uwe stelling, dat de vrouwen de mannen altoos moeten leiden, ook dóór, als ik u verzeker dat uw braave Vader zeer veel ter mijner verbetering toegebragt heeft? betje. O dat is ook al, zegt Mevrouw rijzig, in de schoone orde der dingen! een welopgevoed verstandig meisjen, wordt, vrouw en moe- | |
[pagina 152]
| |
der zijnde, altoos veel beter - het woordeken beter betekent hier nu nuttiger - dan wanneer zij in den niets beduidenden stand van oude vrijster gebleven ware; de keuze, Mama, (geef mij te vrijheid u dit te zeggen) de keuze die gij deed, toonde wèl, dat gij onder die behoorde welke haare Mannen niet veel hoofdbrekens kosten, om te worden het geen ik in u eerbiedig en bemin: men heeft dan bezigheden, men ziet dan dat men geen nul in de schepping blijft: slapperloot! dat is aanmoedigend, om alles te doen wat ons de achting van braave lieden verwerft: en Vader heeft ons meermaals verhaald, dat Grootmoeder stamhorst hem voorbeeldig heeft opgevoed; zijn hart de neiging tot deugd ingedrukt, en zijn' geest geleid tot alles wat een verstandig man waardig is: zo dat, Mama! alles goeds komt uit de vrouwen voord; Grootmoeder stamhorst zal zeker dat zelfde geluk genoten hebben..... ik. Gij zijt een praatstertjen! doch wat zegt gij dan van uwe groote vriendin Mevrouw edeling? wat zegt gij van haare dankbaare betuigingen omtrent haaren man? heeft hij haar niet tot eene braave waardige Moeder en Vrouw gemaakt? betje. Vrouw en Moeder, dat kan zijn: een hendrik edeling ziet te wel hoeveel zulke mannen aan braave en waardige Vrouwen en Moeders gelegen liggen, om, daaromtrent slof te zijn; doch het was Mevrouw buigzaam die voor hem den | |
[pagina 153]
| |
weg bereid, en saartje tot een aller deugdzaamst beminnelijk meisjen gemaakt heeft. ik. Nu dan Mevrouw rijsig? stelde rijsig haar niet instaat om de achting, de vriendschap, der uitmuntende Mevrouw helder zelve, te verdienen? betje. O Mama! vergeef mij dit; daatje levend verdiende reeds die achting, vóór zij den eerzaamen bram rijzig ooit met oogen gezien had! zij bediende, integendeel, zig van haare vrolijke, waare, zuivere deugden, om haar houten klaas, die opgevoed was tusschen den bijbel en een Grootboek, tot een beminnelijk en waarlijk waardig Man te verhoogen: zij heeft aan hem haare deugden niet ontleend, maar zij heeft hem met de haaren verrascht - een langen neus gegeven! (Ik lagchte.) ik. Maar betje, weet gij niet dat van veen met zijne Zuster in één huis woont, en des onder 't oog van een zeer braaf jong mensch? daar zal des aan hem niet veel te verbeteren zijn. betje. Wel Mama! ziet gij dan niet alle uur van den dag, dat de jongens geen zier ontzach hebben voor hunne Zusters, al zijn zij zo wijs, en zo degelijk als mietje van veen en alle haare carnuitjens nooit worden zullen? wat heb ik toch ooit aan mijn' Broeder piet kunnen verbeteren? zit hij mij niet baldaadig uittelagchen, als ik eens met mijne, ‘Mij dunkt piet, dat moetje doen, dat moet je laaten’, voor den dag kom? en zit hij niet | |
[pagina 154]
| |
geheel en al over mij heen? is het niet: ‘betje geef mij schoon linnen; haal die maas eens netjes toe; geef mij dit, haal mij dat; zet dit weg, lees mij dit eens voor, schrijf mij dit eens uit?’ hoor, Mama! mij dunkt, het is voor een meisjen al eene heele onderneming, indien zij een' jongeling onder haare bescherming neemt, die altoos over een Zuster het hoogst bewind voerde: 'er is wat aan vast om zulke knaapjens te beduiden, dat zij de Mannen hunner Vrouwen en niet de toeziende voogden hunner Zusters moeten weezen. ik. Zo dat, van veen zou bij u niet beter vaaren dan bij keetje, indien hij in 't hoofd kreeg bij u zijn lot te beproeven? betje. [Zeer vreemd opkijkende.] Hede Mama! dat zeg ik immers niet? Ik heb nooit tegen een hand vol moeite opgezien: een mensch doet veel om de eer; en een gebiedvoerend Broeder, tot een onderdanig Man te maaken; dat is glorie, Mama! ik. Zoudt gij zelfs wel een onderdanig Man dulden kunnen? betje. Onderdanig aan mijne caprices? neen! maar aan mijn doorzicht en beleid? ja; driewerf ja! aan mijne overredende liefde, en de zorg voor zijn eigen en des ook mijn geluk; ja! ik. Zoudt gij, denkt ge, instaat zijn, om altoos zo duidelijk de beweegveer uwer handelingen te doen zien? | |
[pagina 155]
| |
betje. Als ik niet, zegt uwe vriendin, van mijn eigen hart afdwaal, zal dat nog zo wel wat heen brussen, Mama! en ook gij hebt veele mijner caprices zo mooi ontmaskerd, dat ik de zotte figuuren al heel knap kan onderschiden, al steeken zij zig zo eens in een rokjen dat haar niet toekomt. ik. Indien gij zo gelukkig waart, van eens een' man te krijgen als uw Vader.... betje. (Mij invallende.) O Mama! daar vlei ik mij nooit mede! Vader behoort onder de witte raaven, en de Profeet cats leert: Witte raaven vindt men zelden;
Zelden vindt men een goed man!
Hier kwam Mijnheer stamhorst in de kamer; en zij vloog hem in de armen, met zo veel natuurlijkheids-drift, dat de man, zonder te weeten waarom zij dit deed, haar met al de liefde van een' Vader omhelsde; maar niets vroeg: hij is te zeer aan deeze wonderlijke stuiptrekkingen van genegenheid gewoon: naderhand verhaalde ik hem alles: ‘Dit geluk’, zeidde ik, ‘had mijn Broeder ook kunnen genieten!’ Ik voorzie dat van veen stal zal houden en dat hij zijne geliefde keetje even zeer blijft beminnen als toen zij hem groote schatten zoude aangebragt hebben: maar of het hoofdig meisjen, hierdoor zal overgehaald worden, om haar' Vader | |
[pagina 156]
| |
dat genoegen te geeven! - Wat denkt gij 'er van? Zoudt, gij mijne waarde Vriendin, nu ik uwe omstandigheden, en terwijl uw zoon van huis is, niet besluiten kunnen met uw' man voor eenigen tijd bij ons buiten te komen? hoe gaarne ontvingen wij ook den Heer samuel de groot! Meld ons uw besluit, en ook of wij zo gelukkig zijn mogen van u een weinig in uw verlies te helpen - vaarwel, en schrijf mij het antwoord dat ik wensch, dan zult gij meer dan ooit aan u verpligten:
Uwe getrouwe Vriendin,
elisabeth stamhorst, geboren wildschut.
P.S. keetje heeft een' brief aan betje geschreven - arm, verleid meisjen! dit is al wat ik zeggen kan: Betje's antwoord voldeed mij zeer. |
|