Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 3
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Mijn hooggeëerde man!Indien ik ooit getwijfeld hadde, of gij mij bemindet, dan zeker zoude uw brief aan mij, mij voor altoos daarvan geneezen; want zulk een' brief kan geen verstandig man van staat schrijven, dan in het diepst vertrouwen op de bescheidenheid der geenen, aan wie hij dien toezend; en dewijl vertrouwen en liefde in het huwelijk onafscheidbaar gepaard gaan, besluit ik uit het eene tot het andere; dit is het niet al 't welk mij gerust stelt: gij bemint mij zeker, hoe kunt gij anders zo een langen brief schrijven? gij, die zo overhoopt zijt van bezigheden; die niets bedoelt dan het algemeene wèlwezen, zo dat het u bijna niet gegund | |
[pagina 2]
| |
wordt, om, op dat ik met de schriftuur spreeke! onder uw wijnstok en vijgeboom met de huisvrouw uwer manlijke jaaren het goede te genieten; die schatten, meen ik, die zo eerlijk gewonnen, zo zuinig vergaêrd, en nu zo wèl uitgezet kunnen worden: gij die verpligt zijt, om, of ten oorbaar van het land uw tijd en gezondheid te besteeden, op uw studeerkamer, omringd van zulke schrijvers, die het recht zo wel verkeeren als verlichten; of ver van haardstede en altaar, in trekschuiten, het land doortereizen, om de zeden, de gewoonten, de gebruiken, en wat al meer van de nabuurige steden te leeren kennen; dorpen, gehuchten en volken te doorzoeken; het goede in uwe stad overtebrengen, het verwerpelijke buiten te stooten: kort gezegd, gij hebt mij door uwen brief in de verzoeking gebragt om nu en dan eens van huis te gaan: in al dien tijd van ons allergelukkigst huwelijk, hebt gij nog zo veele woorden niet met mij gewisseld, bij gebrek van tijd; zoudt gij, als ik weêr bij u ben, mij niet kunnen inwilligen met u onze briefwisseling voordtezetten? bedenk u daar eens op, dit plan komt mij, tusschen een paar getrouwde lieden, die elkander dagelijks zien, zeer fraai voor. Uw brief heeft mij geleerd en vervrolijkt, en ik betuig u dat in alle brieven van rabener, gellert, Madame de savigne, en Mijladij montague, geen is zo vol, zo origineel, zo buitengewoon dan de uwe: uw talent van briefschrijven | |
[pagina 3]
| |
was mij tot nu geheel-en-al onbekend, maar des te grooter is de verrassing. Ik ben zo trotsch op mijn' man, dat ik mij niet konde weêrhouden om eenige plaatzen, (die geene staatkundige geheimen bevatten,) het gezelschap alhier voorteleezen: ik heb mijn doelwit bereikt; men heeft uw vernuft geprezen, en uw moed om een billijke zaak doortedrijven, heeft vooral de vrouwen behaagd; zij tog verkiezen altoos een man van moed, boven een' zoetpraatend jabroêrtjen. Indien ik u verklappen wilde, door te laaten blijken dat gij mij over zulke zaaken raadpleegdet, zoude ik den Heer stands, onzen kruidenier, bij wien ik alles laat koopen en betaalen, en wiens fijne vrouw mij voor eene verworpeling heeft rondgedragen, (om dat ik een beverhoed met een pluim draag, denk ik,) wel eens willen beduiden, hoe kerks hij ook zij, dat gij door het plaatzen deezer ophaalbrug meer zonden zult voorkomen, dan zijne veroordeelende huisvrouw ooit bestraft heeft; hoewel dit haare hoofdbezigheid schijnt te zijn, Gij zelf, mijn goede man, weet niet hoe veel iedele woorden, vloeken, en eeden er op de oude brug gedaan zijn: en toen hij zo krank werd dat men er zig zelfs niet met een ligt chaisjen op vertrouwen konde, maar hij afgekeurd en afgeschut werd, raasden en tierden de reizigers en de boeren of zij bezeten waren, als zij met hunne wagens en karren daarvoor kwamen en terug moes- | |
[pagina 4]
| |
ten gaan: de eene wenschte dat de brug in de hel, de andere dat hij op de mokerhei, de derde dat hij in de maan stond; deeze zeide: ik wenschte dat Burgemeester lenting den hals brak, doordien hij geene nieuwe laat maaken..... maar dit doet mij te veel aan: kort gezegd, mijn lieve man! indien vrouw stands zig niet meer bemoeide met de regeering van de kerk dan ik mij bemoei met die van stad en land, dan zou er zo veel twist niet zijn, en de broedergeschillen zouden niet alle zondagen op den spreekstoel komen, om dat nu juist vrouw stands de Voetiaansche haan boven de Cocceaansche vlag wil geplaatst hebben; en onder ons gezegd, dit ergert mij zó, dat het eene der reden is waarom ik, (het moet er nu altemaal uit,) niet veel ter kerk ga - Wat den omroeper betreft, gij weet best hoe veel schuld ik daaraan heb dat hij die bediening kreeg: dat zou ook waarlijk ellendig zijn, dat men niet iemand een amt zoude mogen geeven, die er niet alle de bekwaamheden toe had; ging dit door, hoe veele geestlijke en wereldlijke bedieningen zouden onvervuld blijven, zo men niet dan kundige Generaals, bevaaren en stoute Admiraals, eerlijke welspreekende Advocaaten, verstandige Doctoren, vroome geleerde Predikanten, enz. hebben wilde! al is des onze omroeper niet zo welspreekend als cicero, hij is ligt zo bekwaam tot zijn werk als de stadsbode met zijn houten been, die, om dat hij nog een soort van een neef van vrouw stands is, die plaats kreeg, en, schoon | |
[pagina 5]
| |
wat hosklossend, tot mijn groot genoegen, wèl waarneemt. Indien ik echter niet begreep dat eene vrouw niets te maaken heeft met de regeering, ik zou, toen men een omroeper wilde aanstellen, dunkt mij, hebben kunnen toonen dat zo een amtenaar geheel onnodig is, in onze stad, die niet in den eersten rang kan geplaatst worden; dat men des dat geld had kunnen uitwinnen, vermids onze Vrouwen en Mevrouwen, uit zuiver belang't geen zij stellen in den welvaart der stad, dien post gratis, en met een recht voorbeeldigen ijver waarneemen; dat deeze kerksche zusjens, en bejaarde vrijsters daarom zo naarstig de wacht houden en gluuren door een reedjen der neteldoeksche glasgordijntjes, wie gaat, wie komt, wie staat, wie koopt, wie verkoopt, en wat er verloren en gevonden wordt, en het reeds hebben uitgetrompet, terwijl onze stamelaar nog bezig is om zijn bekken wat optepotzen. Maar ik wil u tegen uwe Mederegenten niet opzetten; wat zoudt gij er aan hebben! dit heb ik u evenwel te zeggen, als gij eens een buitensingeltjen omwandelt, en niet te zeer in uwe studie verdiept zijt, let dan eens op die schutting aan de rechtehand, zij is zo ergerlijk met krijt en vuilnis beklad, tot groot nadeel der zeden en der reinheid; daarbij, is zij zo zwak, dat zij u, die gewoon zijt onder weg alles wat u te binnen komt, leunend tegen een hek of schutting optetekenen, hetzelve wel eens, zonder dat gij daaraan dacht, slecht | |
[pagina 6]
| |
zoude kunnen doen bekomen; zij behoort tot dat spinnekops tuintjen, waarvoor de baas, Boomlust, heeft laaten zetten, hoewel er geen half douzijn Wilgen in en om gevonden worden: denk dan daaraan, en leun er niet tegen, gij zoudt op de buitenplaats zelve te land kunnen komen, en men zoude u misschien ook nog wel een proces kunnen aandoen: het is ondertusschen droevig, dat men u, op wien de geheele last der regeering aankomt, op deeze wijze behandelt; oordeel hoe mij dit treffen moet! mij, die u kent, en bij ondervinding weet, dat gij meer leeft voor het algemeen dan wel voor u zelven, of voor mij, uw andere ik; troost u echter, gij kent het spreekwoord: Die huizen (bruggen) timmert aan den weg,
Moet lijden iedermans gezeg.
En geen Propheet is geëerd in zijn eigen vaderland: maar de vreemdelingen, en het eerstvolgend geslacht, (indien die brug dan nog staat,) zullen ze, want dan zullen nijd en afgunst dood zijn, prijzen. Dewijl gij mij zo vertrouwelijk schrijft, zal ik het nog eens waagen eene bedenking in het midden te brengen; zij betreft de kleur der brug, en het passagegeld: is het laatste niet wat te hoog? en zullen de reizigers daardoor niet afgeschrikt worden, om door onze stad te komen, tot onberekenbaare schade van alle neringdoende lieden, wier voor- | |
[pagina 7]
| |
deel gij bedoelt? 't is voor mij onbegrijpelijk dat een eenig Regent in 't hoofd konde krijgen om uwe brug wit te laaten verwen; niet alleen om alle de weldoordachte redenen die gij daarvan geeft, maar ook nog om twee andere redenen, die ik u, dezelven aan uw oordeel onderwerpende, ga mededeelen: Vooreerst, weet gij, lieve man! (lieve man! - dit is mij tog wat al te gemeenzaam, daar ik aan een' staatsman schrijf!) dat de brug aan de noordzijde der stad wit geverwd is; gave men nu aan uwe brug diezelfde kleur, waar bleef dan die verscheidenheid, die de schoone Natuur zo zeer belangrijk maakt, voor kundige oogen? indien de menschen zig altoos door haar lieten leeren en geleiden, hoe zou het dan iemand in de gedachten kunnen komen, om twee bruggen met dezelfde verw te overstrijken? In die rood te laaten schilderen heb ik nog minder behaagen, in weêrwil van het gevoelen des Vaders, die, om dat zijn Zoon te Leiden studeert, en eens zijn fortuin in den schoot der kerk verwacht, daarvoor pleitte; in weêrwil zijner bedenking of het groenschilderen niet wel gevolgd mogt worden van nog andere nieuwigheden; om dat er meermaals uit geringe veranderingen ontzachlijke revolutiën in kerk en Staat gesproten zijn, waaraan men nooit gedacht, die men nooit voorzien had: welke denkbeelden van moord en doodslag kunnen sommige, en ook bijzonder de roode kleuren, niet in den geest | |
[pagina 8]
| |
oproepen! hoe levendig heb ik nu de schrikkelijke partijschap tusschen het witte en roode, waardoor eens, onze vrienden en geloofsgenooten, de Engelschen, tot op den kant huns bederfs gebragt werden voor den geest! Hoe verstandig hebt gij des, lieve man! (al weêr lieve man! - ik kan het niet helpen!) den groenen kleur bepaald! de kleur des vredes, en der hoope! dit moet ieder burger herinneren, dat hij een gerust, stil leven moet leiden, het beste hoopen, en met alle zijne medeïngezetenen in vrede leeven; ja dat gij veelmeer burgervader, dan meester zijt. Wat nu uw plan nopens de goudsbloemen betreft, het is schoon, edel, wèl uitgedacht en lofwaardig: maar is dit plan echter niet meer maagdan staat-kundig? zal men, indien uw plan uitgevoerd wordt, niet te duchten hebben dat de listige schraapzucht iet anders zal uitvinden, en der schamele gemeente nog nadeeliger vodden voor haar halven stuiver verkoopen? denk ook of de gemeene lieden, die niet instaat zijn om kostbaare bloemen in eigendom te hebben, niet morren zullen als men hen hunne bloemen komt ontrukken? en de ondervinding leert, dat het gepeupel, of, wilt gij, de goede gemeente, geen kleur zo schoon ja zo dierbaar vindt, dan die der goudsbloemen; en waarom u misschien in verdenking te brengen bij zulken, die u zeer zeker staatkundige oogmerken zullen ten laste leggen? mij dunkt, dat ik, in uwe plaats zijnde, het als nog niet waagen zoude, even weinig als hier | |
[pagina 9]
| |
te lande eene witte zijden cocarde te draagenGa naar voetnoot(*): er zijn altoos kleuren die door het volk gehaat en bemind worden, en zij hebben evenveel reden voor hunnen haat als voor hunne liefde: dan wie kan al het kromme recht maaken! lieve man? en nu geef ik u nogmaals in bedenking of het niet haast tijd wordt om ook voor u zelven en uwe famille te leeven; het is meer dan waarschijnelijk, dat gij eens vader zijn zult van uw kind, of mijn, of ons kind, zo gij liever dit wilt; dan zal onze kinderkamer uw raadzaal zijn, en wij zullen als twee hoofden der regeering, over de opvoeding raadpleegen: verheug u evenwel niet boven maate, want het zoude ook nog wel anders zijn kunnen. Mevrouw wildschut is zeer misnoegd om dat gij, hier moetende zijn, ons zulks niet bericht hebt, maar ik weet zeer wel dat het aan uwe bezigheden en gebrek aan tijd is toeteschrijven - Wat nu mijne t'huiskomst betreft, mogelijk kom ik u verrasschen; mogelijk blijf ik nog wel hier; want men wil mij niet laaten gaan, en dit is de eenige dwang die men mij aandoet; ieder leeft hier zo als hij wil, en Mevrouw wildschut is geenzins de vrouw naar de klok: ik herinner mij daar die drama, die gij zo onbeschrijvelijk schoon vond, en die u zo zeer behaagt als mij de Metromanie van piron - Mijn broeder verveelt het wachten op een amt ijsselijk, om | |
[pagina 10]
| |
dat hij nu, zegt hij, en met reden, niets te doen heeft, en daarin vindt hij zijne bestemming niet in 't allergeringste. De Heer wildschut heeft zeer veel van uwe denkwijze en charakter, en heeft het even volhandig; maar als ik t'huis ben, en gij geen tijd mogt hebben om te praaten, dan zal ik over dit alles onze briefwisseling beginnen - Zorg voor uwe dierbaare gezondheid, niet slechts mijnent wille, maar om zo veele honderden wier lot gij bestuurt; allen groeten wij u, met achting, en ik noem mij, (gemeenzaam genoeg!)
Uwe liefhebbende huisvrouw.
c. lenting, geb. van arkel. |
|