| |
| |
| |
Brief van my Dionisius Comma, Overziender, end Corrector deezes Manuscripts; aan den boekverkooper.
Myn Heer, zeer byzondere Vriend!
Zie daar, tandem, (dat is - eindelyk,) het Manucript verbeterd te rug. Ik zegge, eindelyk; om dat het in waarheid zo mag heeten. Dat ik niet spoediger aan uw verzoek voldaan hebbe, moet gy geenszins mynen goeden wil wyten; of om dat ik de latynsche spreuk: ‘die ras geeft, geeft dubbeld,’ niet en weete, maar wyt dit myne veelvuldige, en lastige Amptsbezigheden, waar mede ik, meer dan ooit, overlaaden worden. U is niet onbekend, dat ik reeds 25 Jaar, 4 Maanden, ende 13 dagen, als een eerzaam Schoolmeester, een getrouw Klokkeluijer, en yverig Hondeslaager,
| |
| |
voor het aangezichte myner Gemeente hebbe ingegaan, ende uitgegaan? Doch dit is het nog niet al! Myn waarde Vriend, hoor toch wat aan my geschied is! Het heeft de Schoolmeester-lievende-Vryheer deezes aanzienelyken Dorpe, behaagd, ende goedgedagt, my, onwaardige, tot het gewigtig ampt van ‘Chategiseermeester honorarius’ te verheffen. Een post, die, ja! aanzienlyk; maar teffens zeer moeilyk valt op myne zwakke schouderen. Ik kan u ook, op myn Klokkeluijers woord, zeggen dat ik nooit, uitdirekt, ofte indirekt daar naar gestaan hebbe; en nooit voorgewend, dat ik, ‘de Plak zoude nederleggen, om myne lichaams-zwakheden,’ het geen myne Vrouw alle uure van den dag kan bevestigen; ofschoon de Familie van onzen Schout, (hy die een Armiaan in zyn hart is,) dat uitstrooit: zeggende, dat ik my hier door heb willen verheffen, boven myne Medebroederen. Item, dat ik, naar dit ampt gesolliciteerd heb; om myne Huisvrouw den Titel van Vrouw Comma, te bezorgen. Zy, die, tot dus verre, neevens de Huisvrouwen myner eerzaame Collega's, maar simpelyk Crelisje Comma genaamt werdt. Dit doch is valschelyk verzonnen, door hen die my, en onze Kerk vyandig zyn; en den Huize van Oranje een kwaad hart toedraagen. Ik vreeze, och bedroog ik my! maar ik vreeze, dat onze Predikant, onder
| |
| |
de valsche Broeders t'huis hoort; want hy zegt; (hoe wel niet van den Predikstoel,) dat de Familie van den Schout gelyk heeft; ende hy noemt my een oolyke Pedant. Doch dat is maar alleen, om dat ik zulk een eerste Seloot ben voor de Regtzinnigheid; zo als in ons geheele Dorp bekend is.
Deeze myne volhandigheid is ook de oorzaak, dat ik mynen jongen Amptgenoot, Meester Wagtgraag, voor de uitgaave eenes Werks laat zorgen, dat ik, uit zuivere Liefde voor de Ortodoxie, onder verscheiden titels van tyd tot tyd, hem toesteeke; zo als zyn Eerzaamheid ook wel weet, dat myne éénige reden is, om dit alzo te doen uitvoeren. Ende nu kunt gy begrypen, dat de Brieven van Juffrouw Dortsma, my moeten behaagen, daar ik, zo veel van mynen tyd hebbe afgesnipperd, om die aandagtig na te zien. - Myn Vrouw en ik, zyn ook zo ingenoomen met dat Oogelyn der Regtzinnigheid, dat Godvrugtig Menschekind! dat ik al, (maar myn Vrouw helpt 'er my zo veel aan als zy kan,) aan een Lofgedigt begonnen heb, dat wel de pyne waardig zyn zal om te leezen. Ik spaar 'er ook geene kosten aan; want het is nog op het Poëtisch Weefgetouw, en daar komen althans al vier volslaagene Engelen in, van klinklaar Goud; die, op hunne Saphiere Vleugelen, door het Diamanten Uitspanzel, geduurig heen', ende weder
| |
| |
vliegen, en aldus, op Silveren Trompetten, zo fraai als Menschen handen die maaken kunnen, den Lof myner Heldinne uitschallen. Dat's wat anders dan één blaazende Faampje! Indien gy aan my maar 80 Exemplaaren wilt geeven; en myne Vrouw alle de Werken van mynen Amptgenoot........., dan zullen wy u het recht der Copy overdoen: Ik noem die groote man myn Amptgenoot, doch dit is maar voor zo verre dit plaats heeft, tusschen een Professor Honorarius, ende een Categiseermeester Honorarius, ende niet verder. Ik sprak ook van ‘alle 's mans werken,’ doch ik meen maar voor zo veel zy, met zyn beroemden naam op het Tytelblad pronken. Want de overige heb ik in myne bezitting, van de Groninger Naamstudent af, tot .... toe.
Myn lieve Vriend, zo gy wilt geraden zyn, houdt de ‘Voorrede,’ agter. Hy kan u immers nooit bewyzen dat gy hem, om der goedezaaks wille, ter kwaade trouw handelt? Ik raade u ook, dat gy vast papier opdoet, en eenen Drukker waarschuwt; want, myn' vrouw heeft een werk onderhanden, daar wy u, kunnen wy omtrend de Conditie eens worden, ook mede willen begunstigen. Het is een werk van langen adem; doch zy schryft vlug. Het is ingerigt tot nut van Kerk en Staat, en ten voordeele van de vastgestelde regeerings vorm; want
| |
| |
myn Vrouw is eene groote liefhebster der Staatkunde, en is 'er al vry fyn op. Dit is het hoofdoogmerk van haar geschrift, dat bykans een alphabet uitloopt. Maar, het by-oogmerk bestaat hier in: doch ik moet u eerst, wat 'er aanleiding toe gaf, meede deelen: myn Vrouw, dan, was onlangs op een Theebezoekje, met zeker iemand, en tegens die zekere iemand is het by-oogmerk ingerigt; want die zei al lachende, ‘dat zy Meester Wagtgraag, en zyn Principaal, (dat ben ik,) wel zeer bedankte, om dat die haar in zulk een slegt licht plaatsten; en dat, zo zulke Eer en Faamrovénde Libelschryvers immer de stoutheid hadden, om, zelf maar het allerminste goed van haar te zeggen, zy het 'er niet by laaten zoude, maar zig vervoegen by den Schout van ons Dorp, dewyl zy het de grootste schande rekend door zulke veragtelyke Lieden geroemd te worden.’ Dit kunt gy denken, myn Vriend, viel myner Vrouw zeer hard. Maar zy hadt daar niets in te brengen, en zag geen kans het stuk aftepraaten. Nu verstaat gy my zeker.
Zy zal het heele Werk by stukken uitgeeven; en wy hoopen het aan onzen Schoolmeester-lievenden Vryheer toe te eigenen, op wiens gunst wy, met regt, ons mogen beroemen! want, nog gistere zeide zyn Hoog Wel Geb. ‘goeden dag, Juffrouw
| |
| |
Comma,’ ende ik, ik zelf, hebbe wel eens de eere, dat ik de Klok, op het Adelyke Huis geplaatst, opwinde. Doch dit zy zonder roem gezegd. Valé, Wees gegroet! van uwen Vriend ende Dienaar
Dionisius Comma,
Categiseermeester Honorarius
In den Dorpe Kleijenoord,
1776. 20 Januarius.
|
|