Brieven van Constantia Paulina Dortsma
(1776)–Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
Zevende brief.Mejuffrouw zeergeëerde Nigte!
Ik heb my zulk eene zoete gewoonte gemaakt, om u myne gedagten medetedeelen, dat ik al weer de penne opneeme, om, ten minsten alle dagen wat aan u te kunnen schryven; want myn huis nog niet opstel zynde, hebbe ik thans niet veel tyd; en die zal wel haast nog bekrompener voor my worden; wyl onze Tante alle daagen afneemt; zy gaat zeker, en zo zy het nog één week houdt, zal 't al wel gevogten zyn. Het schynt, dat zy de schokken, die myn Broeders Goddeloosheid, (dit, weet gy, is haarer ziekte?) haar verwekt heeft, niet kan te boven komen. Ik beur haar geduurig op; wat hoef ik, haare Nigt, het zieke mensch onaangenaame waarheden te zeggen? Zo dat, Hartje lief, wy hebben voor wind en ty. De Doctor zelf is op onze hand; hy denkt, zeker, dat 'er aan Tantes kranke boot niet veel te kalfatren is: die man is geld waard! wagt des, eersdaags een zeer-zielroerenden-zindelyk-gedrukten-met brede-swarte-randen-versier- | |
[pagina 78]
| |
den-Doodbrief. Hy is al in forma opgesteld, en kan, alle uure van den dag naar den Drukker gezonden worden. Zie, kind, ik ben 'er voor om de dingen by tyds te bezorgen; 'er komt altoos nog nawerk genoeg. Maar, om de liefde, verbeeld u nu evenwel dat troniewerk van Meester Secundus, als hy hoort dat Tante verhuist is; en dat ik, zo als Juffrouw Leep schryft: Erfgenam fan alles bin; want zo lang moet ik hem zien te Amsterdam te houden. Ik heb hem, ten dien einde, een regt Zusterlyken brief geschreeven; is 't niet goed overleid? Ik voel dat ik, echter, maar half zal gewrooken zyn, zo hy niet weet wie hem, in zyn beurs, zulk een volstrekt doodelyken slag heeft toegebragt. De domoor zal niet gelooven dat ik zo trouw voor zyn belang, voor zyn waar belang, gezorgd heb! nu, die niet wil gelooven, zegt het spreekwoord, moet ondervinden. Ik maak staat dat zyne erkentenis niet groot zyn zal; maar zo is het in deeze booze waereld! zeggen de Moralisten niet: ‘Dat de deugd zig zelf ten loon strekt?’ Ik zal my dan alles getroosten, en denken; ik heb myn best gedaan, om hem, 't geen hem zo schandelyk zyn zou, te ontneemen: en daar meê uit. Maar ik heb, zo als wy vrouwen spreeken, een appeltje met u te schillen. ‘Met my?’ ‘Met u zelf.’ ‘Hoe dat?’ ‘Gy zult het hooren.’ | |
[pagina 79]
| |
Ontrust u niet, myne Scriblera, het raakt noch ons geloof, noch ons zedelyk caracter. Zie hier waar op ik doel. Gy zegt in uwen van den 7den; ‘De Schriften onzer vyanden; (dat zyn, de vyanden der Ortodoxie, en van het Eminent Hoofd onzes Gemeenebest; dit verstaat zig,) ‘zyn, In zig zelf, verre beneden die, in waardy, welke 'er, zedert den Socratischen Oorlog tot op heden aan onze zyde zyn uitgegeeven; Hunne schertszery is plat, en koud; hunne betoogingen doen niets af; hunne stukken over Historische gebeurtenissen voortgebragt, bewyzen niets.’ Ja, meisjemaat, zo spreek ik ook, maar zo denk ik 'er echter niet over. Zo gy des ter goeder trouwe spreekt, zyn wy 't niet eens; maar ik denk het haast niet. Evenwel! gy spreekt 'er zo sterk over, dat ik niet kan twyffelen of gy meent het geene gy zegt. Gy zyt de eenige, die ik, immer, toegang verleende tot myn hart. Gy zult ook langs alle de slingerwegen, en kronkelpaaden van dat hart, door my geleidt worden. Oordeel hier uit of ik u hoog agt, en of ik moed hebbe om de eerlykheid, ter liefde van de goedezaak, geheel, en volstrekt te verbannen! dit is iets, dunkt my, zo verhevens, dat, maar zeer weinigen der waare Dortsma's zelf zig dit kunnen beroemen. Veelen van hen handelen, (en Tante is 'er eene van,) zo ter goedertrouwe, als | |
[pagina 80]
| |
die onnozele Boer, die ook een takkebos gaf, om Jan Hus te gaan verbranden; of gelyk veele Geestelyken, in Duc d'Alba's tyd, die de Menschen, in Gods naam, met nat hout verbrandden: Maar ik doe veel meer. Ik offer alles op aan 't belang der goede zaak, en mag wel zeggen: ‘Une telle vertu n'appartenait que à nous.’ Medèa's woorden zyn de myne: ‘Zo de Hemel my hulp weigerd, zal ik tot de Hel toevlugt neemen.’ Wat is 'er eene grootheid van ziel in dit zeggen! Want zy is tog maar eene Heidin, dat moet men in 't oog houden. Gy verstaat my wél, hoop ik? Ik erken dat dit voorgeeven, ons, geduurende den loop onzer overwinningen, van het grootste nut geweest is; ik wilde alleen, dat gy, in deezen, myn voorbeeld volgde, dat is - het masker afwierp als gy aan my schryft. Wy moeten zo blyven spreeken in 't openbaar; doch hier toe is geene reden tusschen u en my. Was het niet een meesterlyke trek van Hannibal, als hy voorgaf die Romeinsche Generaals te veragten, die hy, inderdaad, vreesde? Wy doen zo als zeker Spartaansch Koning, die de tyding krygende dat het Leger, in een nabuurig Gewest, geheel verdelgd was, de Renbode gevangen hield; | |
[pagina 81]
| |
zyn hoofd met bloemen bekroonde, en uit zyne tente treedende, zyne Soldaaten toeriep: ‘Makkers! onze is de zege, de Vyand is verslaagen; de Goden hebben zig voor ons verklaard.’ Dit wekte den moed der zynen in zo verre weder op, dat zy, nog dien zelfden dag, eenige zwakke hulptroepen der Vyanden op de vlugt joegen. Die list heeft my altoos behaagt, voor al dat: ‘de Goden hebben zig voor ons verklaard.’ Het volk is overal het zelfde. Het gelooft zyne eigen oogen niet; het durft niet denken. Laaten wy des triomfblaazen, ook dan, als de Vyand ons, uit alle onze verschansingen, dryft. De heele kunst bestaat hier in, dat wy onze duizenden misleiden. 't Is immers bekend dat niets den moed der Geloovige Muzelmannen zo kragtig opwekt, dan het kussen van den mantel hunnes Profeets. En wie weet, van welk een dienst, in 't nypen van den nood, voor ons zoude zyn, indien wy, tot dat zelfde einde, ons bediende, van de Honoraire Professorale Toga? Ik zal dit eens met zyn Hoog-Eerwaarde overleggen; want ik wagt, (wordt het noodig, en 't moet niet dan in den hoogsten nood geschieden,) 'er geen minder uitwerking van. Ik ben ook wel, eveneens zo als gy zegt, gewoon te zeggen: ‘dat ik hunne vodden, en blaauwboekjes niet lees.’ Doch het is zo niet; en toen ik | |
[pagina 82]
| |
myn Vader de Refugees myner Suster ontdekte, was ik in 't bezit van alles wat de Vroome man op 't vuur gooide. Hoor, ik lees alles voor en tegen; doch niemand weet het dan gy. Waarlyk, Nigt, 'er zyn vernuften aan hunne zyde. Ik bid u lees maar eensGa naar voetnoot(*) een stukje, van dien aard; ik zal het hier by leggen, om dat ik merk dat gy 't niet kent. 't Verwonderd my alleen, dat men mynen Vader, zulk een geleerd man, voor een Non ens houdt. Hede kind, en wy dagten altoos dat hy met lof bekent was, dit is wat vernederend voor ons; of zou het ook een krygslist zyn? Ik ontveins voor u niet, dat de verdeediging van Barneveld, my vry wat onthustte; Dat de valschheid en kwaadaartigheid der Bibliotheek-schryvers Aangetoond, my verlegen maakte; voor al, die fatale Brief agter het Werkje gevoegt. En, zo wy wys zyn, moeten wy geen woord kikken, dat | |
[pagina 83]
| |
zoude aanduiden, of wy aan deszelfs echtheid twyffelden. Onze vyanden zyn zulke onhandelbaare menschen, dat zy als dan, nog wel meer zullen voor den dag haalen; al was 't maar alleen om zig te ontdoen van een blaam, die zy, (ô die zelfzoekende schepzels!) zelf, om hunne goedezaak zig niet willen getroosten. Ik ken immers die Lieden! zy worden ten eersten boos als men hen van kwaade trouwe verdenkt; en zy hebben, (zie, dat is 't ergst!) altoos middelen by der hand om te bewyzen het geene zy gezegd hebben. Daar is nu Professor van der Mark, en Professor van Goens, wat doen zy eigenlyk? Zy hebben immers de verregaande inpertinentie om maar eens van a tot z te gaan bewyzen, het geene zy gezegd hebbende waarheid te zyn. En wat, bid ik u, kan men met Menschen beginnen die hunne eer liever hebben dan hun fortuin? 'er is immers niet mede te ploegen of te heggen. Wy moeten dan onzen krygslist gebruiken; dit is vast, en het zou niet kwaad zyn, dat gy, aan onze Vrienden, de Bibliotheekschryvers, eene Beoordeeling, van des laastgenoemdens werk toezondt; dan zal ik wel gerust zyn, dat 'er aan 't hoofdoogmerk voldaan word. Hebt gy ook geen smaak gehadt, in dat Candide et Modeste? Ik vergelyk het by het Vaandelschrift, Pro deo et | |
[pagina 84]
| |
Patriae, der zulken, die onder dat voorwendzel, volk werven, om hunne staatzugt te voldoen. Ik ben te meer op dit onderwerp gevallen, om dat ik eergisteren, in zeker gezelschap, 'er omstandig over heb hooren spreeken. Waarlyk, het heeft my seer veel denkens gekost. Wy zyn wel elendig geplaagd met zulke bedaarde schryvers, dit doet ons nadeel, en brengt zelf, eenigen, die het met ons in de zaak eens zyn, aan hunne zyde. Zie hier wat 'er over is voorgevallen; en de man die 'er zig zo sterk over uit liet, is nog van onze familie; 't was de oude Heer Eerryk Dortsma; dat is het leelykst van de zaak; was het een ander, men zou het ligtelyk kunnen plooijen. Hy zei dan: ‘het komt my voor, dat onze goede zaak; (want ik ben waarlyk regtzinnig,) door geene loffelyke middelen bevorderd word; en zo ik ooit voor de Regtzinnigheid in het strydperk treede, zal ik my bekend maaken voor die ik ben. Het gedrag van, (en hy noemde hen) heeft zeer veel overeenkomst, met dat der Italiaansche Bravo's, die, onder hunne ronde neerhangende hoeden gedooken, en in hunne ruime mantels gerolt, de onbehoede reiziger een pook in 't hart drukken; Guiten, die hun kost winnen met, voor een stuk geld, den geenen te vermoorden die zig den | |
[pagina 85]
| |
haat heeft op den hals gehaalt, van hem, die zig van zodaanig een ontdoen wil. Het is niet op eene geestige schertzery, dat ik doel; noch op oordeelkundige aanmerkingen, over werken van vernuft; maar op hen, die braave lieden in hun eer tasten, om dat zy anders denken dan die laage deugnieten, die 't hart niet hebben om voor het front te koomen.’ Onze geliefde Professor; ‘op wiens liefelyke Lippen de onwederstaanbare overreding haaren gouden zetel gevest heeft,’ poogde dit te wederleggen; doch de oude man zei maar rond uit: ‘Hoor, Professor, ik versta niets van alle die Rethorische fynigheden; en al wat gy daar zegt, is niet in staat om my te overtuigen dat gy billyk - dat gy eerlyk handeld; Dat gy doet, het geen gy wenscht dan men u deede. Ik ben, inderdaad, zo als ik zeg, voor de Regtzinnigheid; maar weet ook, dat eene zeer goede zaak, door onwettige middelen kan ingevoerd worden. Is het zo niet? En gaf Hendrik VIII. ons geen bewys van het geen ik zeg; gy weet immers om wat reden, en langs welke wegen, hy de Reformatie in zyn Ryk doordrong.’ De Professor wilde het niet opgeeven, maar hy slaagde niet beter dan de eerste reis; en ik zag, tot myn groote ergernis, dat verre de meesten van het gezelschap, het met den ou- | |
[pagina 86]
| |
den man hielden. Hy voegde 'er des by, zyn Hoog-Geleerde ernstig aanziende. ‘Wat betreft, Professor, dat zy, die niet denken als wy, zo als gy het wel eens uitdrukt, den Huize van Oranje vyandig zyn. O, dat is een goed Bloempje, om zo eens van den Kanzel onder de Herderlievende Kudde te werpen, maar, gy zelf, gelooft dit immers niet te goeder trouw, Professor? De valschheid van dat voorgeeven schynt al te sterk door. Kom aan, wat belang zouden tog zo veelen onzer braafste, en wel gesetene Burgers hebben, in den goedaartigsten aller Vorsten, een kwaad hart toe te draagen? Wie kent het menschlievende hart van Willem den Vyfden niet? Wie is niet overtuigt, dat, zo zyne magt aan zyne geneigtheid om wel te doen beantwoordde, 'er geene ongelukkigen zyn zouden? Hoe! zou men tot geene dan de Publique Kerk kunnen behooren, zonder een vyand te zyn van zyn Vaderland? Zonder de vastgestelde Regeeringsform om te wroeten?’ Sprightly was hier ook tegenwoordig. ‘Myn oude goede Vader, zeide hy, het discours wordt vry ernstig, geef my de vryheid, om het gezelschap een concept mede te deelen, dat my klugtig voorkwam. Het was, om het Ras der Menschen, te schikken naar dat der Honden. Het komt my voor, dat, zo die | |
[pagina 87]
| |
rang schikking doorgaat, de Schryvers der Advocaaten en Bibliotheeken, zeer gevoegelyk geplaats kunnen worden onder dien der Beschutters; want dit soort dient nergens anders toe, dan om de andere Jagthonden het Wilt te ontneemen, het geen zy niet dan met veel moeiten bekoomen hebben. Het zyn ook de Beschutters, van welken men zegt, (met verlof van de Dames!) zy byten.... enz.’ Ik heb noodig geoordeeld, myne lieve Nigt, om u dit te zeggen. Gy zult 'er uit zien, hartje, dat men hier niet zo denkt over het algemeen, als by u, en dat myne vrees gegrond is. Ik heb nog iets, op uwen aangenaamen van den 7den, aantemerken. Gy zegt: ‘Die fraaije voorstanders der Tolerantie, immers de meesten, zyn, in hunne schriften, weinig zagtmoediger dan wy, Intoleranten;’ en gy spot 'er, op die onderstelling, geestig genoeg mede. Ik doe, in de gezelschappen ook zo; doch ik kan niet ontveinzen dat ik ook dit point al vry aanneemelyk heb hooren bepleiten. Och Kind, het is te Rotterdam heel anders, merk ik wel, als by U. Hun getal is hier Legio, en zy hebben, dat Volk! de stoutheid om ons zo vrymoedig tegentespreeken, als of zy met ons gelyk stonden. Oordeel, over het geen ik zeg, uit het volgende. By gelegenheid dat ik my in uwe taal, over dat | |
[pagina 88]
| |
onderwerp onlangs uitliet, zeide zeker Heer, die ik niet kende, doch ik hoorde dat het de berugte Harmens was. ‘Het is, zeide hy, niet zeer beleefd de Sex tegen te spreeken; maar dewyl ik merk, dat Mejuffrouw geene Femmelette, maar een Femme scavante is, en de Dochter van den Heer Dortsma, zo zal ik u ook eenvoudig, en met eene regt oud Vaderlandsche rondheid zeggen: (of gy 't niet wist, Mejuffrouw!) Nooit hebben wy gezegd, dat die Tolorantie, die wy goedkeuren, ons verpligt; (ware die zo, uwe spottery was juist, en wy hadden die verdient,) om ons voor veragters der Oopenbaaring, voor Afgod van elk die met God en Godsdienst spot; voor slegte Burgers; voor Oproerige en Pasquillante Schryvers; voor Vyanden van het huis van Oranje; voor Zedelooze Caracters, enz. te laaten uitmaaken, door yder Schurk die 't in 't hoofd krygt, (of 'er voor betaald word,) om ons dus, te mishandelen, sonder dat het ons zoude vrystaan, zulke atroce injurien, tegen te spreeken. Waar op rust dan die spottery? wy handelen des niet tegen onze Leerstelling, als wy, 't zy de reden, of het vernust te baat neemende, toonen, dat wy niet laaghartig genoeg zyn, om altoos, en by alle gelegenheid dit stilzwygende te verdraagen. En wat zyn tog de | |
[pagina 89]
| |
oorzaaken van deeze onregtvaerdigheid? Kerkelyke Heerschzucht, domme Yver, Nyd, om dat wy, nevens alle andere Ingesetenen onzes Vaderlands, deelen in die vrugten, waar op wy een even goed regt hebben, als de Regtzinnigste uwer Familie. Gy weet wél, dat ik de zaak regt gevat heb? en wat men hier ook tegens haspelt, en krabbeld, en schreeuwt, Haec Libertas Ergo, was, en 't is het woord van 's Lands Vaderen, sedert die gelukkige tyd, dat een oorspronkelyk vry Volk, den eerlyken moed hadt, om zig vry te durven vegten; toen dit het éénig middel ter verkryging van hun edelmoedig oogmerk was: Maar, dit hebben wy beweerd: (want het was ons niet genoeg van Tiran te veranderen, maar wy poogden ook de helsche Gewetensdwang te verdelgen,) dat mendie zelfde inschikkelykheid, voor onze Godsdienstige begrippen, omtrend ons verpligt was te oessenen, die wy, met hart en ziel aan elk, met wie wy, in denken verschillen, bereid zyn te bewyzen. Oordeel nu, of uwe spottery een verstandige Dame waerdig zy; en zo ik wat sterk gesprooken hebbe, vergeef het my; ik hebbe my slegts verweerd.’ Ik boog, en zeide niet veel. Laaten wy, ('er is niets anders op,) tog haatelyk maaken het geene wy niet kunnen wederleggen, en vooral | |
[pagina 90]
| |
onze Duizenden toeroepen: ‘De Goden hebben zig voor ons verklaard.’ ô Welk een dienst zoudt gy, zulk eene Genie! ons kunnen doen; zo gy 'er u eens toe zetten wilde, om alle deeze schoonschynende-redeneeringen te wederleggen, zo gy hier toe besluit, zo wees wat spaarzaam, met personaliteiten; ik merk dat dit middel niet aan ons oogmerk voldoet; maar veel eer tegen ons werkt: evenwel, hier en daar een lasterlyke trek tegens onze Vyandin; dat mag 'er mêe door. Ja zelf, is noodig; om het debit by de onzen te bevorderen. Dus verre had ik deezen geschreeven, maar by gebrek van tyd laaten leggen, toen onze jonker my onverwagt t'huis komt. Het lag my wel op de leden, dat my iets onaangenaams zoude overkoomen. (Hebt gy somtyds ook zulk een voorgevoel van iets dat aanstaande is?) Hy begaf zig zo voort naar Tante; ik zat 'er juist; maar Juffrouw Leep heeft onzen Secundus zo aartig afgescheept dat ik 'er nog om lachen moet. Zo de oude ziel tot morgen middag leeft zal ik weer wat anders moeten uitvinden; die malle Jonge; hy komt 'er wat heel gek in. Nu! geen zwaarigheid voor den tyd. Hy zeide my onder het avondmaal dat hy by Tante geweest was. Doch ik heb myne rol wel gespeelt, dat halsje! | |
[pagina 91]
| |
Woensdag, voormiddag 11 uuren, 14 December.
Zy leeft nog al; doch heeft een slegte nagt gehadt, ik ging 'er deezen ogtend voor zevenen al heen; en toen de luije Slaapzak opstond, wagtte ik hem aan het ontbyt of 'er niets gebeurd ware. Hy is zo verlieft, dat hy aan zyne Tante niet eens meer denkt. Des te beter...... ‘'t Is wel Broertje! hebje je pels wel aan, kind?’ Hy riep daar aan den trap dat hy naar 't Coffyhuis ging.. Wat nu weer! ha! een boodschap van Juffrouw Leep. (die Leep komt my evenwel schoon te pas,) ‘Goed, ik zal zo koomen.’ Als ik t'huis koom zal ik deezen sluiten; ik heb de tyd niet, schielyk myn pelis. ‘Jan kryg uw hoed.’ Tot daadelyk dan adieu, ik vlieg. |
|