Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 595] [p. 595] 3 [pagina 597] [p. 597] [Neen: 'k ben (waar 't rijpend ijs de waetren heeft gezogen)] Neen: 'k ben (waar 't rijpend ijs de waetren heeft gezogen) die teekent aan de ruit een rijken winter-tuil, en 's avonds, als het huis van maan-licht is bewogen, in de' ongeziensten hoek en 't veiligst duister schuil. Het koolken van mijn haard gaat rooden aan de ramen; een roze ontwaakt ten bleeken ruiker van de ruit; en kinderen, verdoold, gaan zich om 't huis verzaêmen, en in hun oog is daar een roos die zich ontsluit. Zal ik ze nooden? 't Brood is zuur, de melk geronnen. - o God, mijn God, is alle minnen onbegonnen?... - Ik voel dat ze verkleumd voor mijne deure staan. Ik open, traag. Ze zijn al lange heen-gegaan. Vorige Volgende