[Uren van harde macht, waar 'k in de zwartste nachten]
Uren van harde macht, waar 'k in de zwartste nachten,
ter ijlste hoogten, en de steilste, der Gedachte
onzichtbaar-tronend zit; -
uren van harde macht, gebore' uit trots en lijden:
toen 'k Leven wijken deed, en Dood - o weidsch verblijden -
mocht koestren als een kind;
waar 'k heel mijn weze' als plots genade-weel'ge borsten,
mocht de' Onverzaadb're biên
en 't bateloos geluk mocht dulden, aan zijn dorsten
geheel tot ijlt' te vliên.
Geene begeerte meer: o vrijheid, en geen bede;
en, allen strijd beslecht,
uit diep-gerooiden drift den diep-ontgonnen vrede
van 't eindlijk eind-gevecht.
Arm als geen enkle, maar zich voelen, koel, den rijke
die, 't zwoelst geluk doorleên,
het Wezen, de eeuwigheên ontwassend, kan doen wijken
naar eendere eeuwigheên...
Uren van felle macht, hartstochtelijk negeeren
gebore' uit boete en spijt:
wat heb ik u bemind, ik die u mocht regeeren,
en - treurig ben, en lijd...
- Want zie, de aarde is den tijd nabij dat tijend streven,
àl zwellend, welven gaat.
Weêr word ik als een zonne-straal die staat te beven
en, bevend, rechte staat;
weêr word ik, waar de luide bodem ligt te kenen
voor 't licht-bekroonde kruid,
gelijk de bronnen zijn die onbedaarlijk weenen
met daevrend-blij geluid.
|
|