door den heer Bles. Hij wandelt tusschen de treffend opgestelde stands, die wijzen op invoer en uitvoer der onderscheiden waren, en neemt gaarne de verklarende brochures hieromtrent aan, die onder een oranje-lintje in zijn auto worden gebracht.
Nu begint het bezoek aan de eerste verdieping. Levensverzekeringen, sociale organisatie, spaarbanken, enz., arbeidssteun, vinden in Z.K.H. een goed voorbereid bezoeker: hij leest de statistieken, vergelijkt, knikt voldaan en bemoedigend. Ook voor de afdeeling vrouwenarbeid heeft hij een belangstellend woord.
Ondertusschen kijkt hij lang en als het ware verlangend door de ramen naar den Hollandschen tuin, naar het Duitsche paleis, naar de onderscheiden paviljoenen. Zal hij dit alles kunnen bezoeken? Al reist hij incognito, hem dreigt diner op diner.
Met dankbare tevredenheid neemt hij nu een sigaar aan van ‘De Huifkar’, neemt voor het eerst zijn hoed af, om de verkoopster te danken en gaat opsteken. Als hij zich bedenkt en aan jhr. Van Asch van Wijck vraagt: ‘Mag het?’
‘Ja, ziet u...’ - antwoordt de commissaris-generaal.
Prins Hendrik heeft onmiddellijk begrepen, lacht gul, steekt de sigaar in zijn zak. ‘Het zal voor straks zijn’, zegt hij.
Langs de geurende lederafdeeling gaat hij nu naar de tweede etage, met de prachtige tentoonstelling van tucht- en opvoedwezen. Wordt het onderwerp weinig verkwikkelijk gevonden? Weinigen althans volgen den Prins, en tusschen de miniatuur-gebouwtjes, feitelijk gevangenissen, ademt men een ijskelder-atmospheer in. Gelukkig komen de directeurs-generaal Keym en Van der Burgh aangename diversie brengen. Z.K.H., die nu en dan een woord Duitsch heeft gesproken, staat ze te woord in het Fransch, roemt de tentoonstelling hoog, spreekt een woord van rouw over den brand.