Verzameld journalistiek werk. Deel 15. Nieuwe Rotterdamsche Courant november 1926 - januari 1929. Met enkele aanvullingen 1906, 1910
(1995)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Willem PaerelsEr is bij den schilder Willem Paerels, naast andere onmiddellijk erkenbare hoedanigheden, eene mengeling van onrust en zekerheid, die ten zeerste aantrekt, al moge zij verwonderen. Immers, het is niet gewoon, een schilder, die als hij over zulke rijke vermogens beschikt, die het weet, en die ze met voorname kieschheid aanwendt, - ik noem dat zijne zekerheid - te zien evoluëeren, in allerlei richting, zich zelf als het ware steeds op nieuw te zoeken, zich zelf in elk geval aanhoudend te ontdekken en onder nieuwe, onverwachte gedaante te openbaren, zonder dat het ooit gelijkt op een rustpunt, eene meer of min definitieve bevrediging, een uitslag waar men, als na eene overwinning, bij verpoozen mag. En nochtans kunnen heel wat schilderijen van Paerels als overwinningen gelden: zijn talent wordt rijper en rijper, geeft meer en meer blijken van evenwichtige macht. Hoe hij echter ook slage, tevredenheid, hoe rechtmatig ook, schijnt hem vreemd te zijn: het rustige resultaat wijst in de eerste plaats op de onrust van het inzicht; hoe gemakkelijk het hem ook anders zou kunnen afgaan, niets vreest hij meer, zou men zeggen, dan gemakzucht, en dan niet wat de techniek betreft, maar in de opdracht, die hij zich zelf heeft gegeven. Men moet in deze eigenschappen niet al te lichtvaardig een gebrek aan personaliteit zien. De personaliteit van | |
[pagina 170]
| |
Paerels, niet zeer groot misschien, is niet te min zeer duidelijk. Zij is vooral eene schilderkundige personaliteit; ik wil zeggen, dat men Paerels moet beschouwen als schilder en liefst in vergelijking met andere schilders, wil men de bestanddeelen van zijne persoonlijkheid ontdekken. Die bestanddeelen, zei ik, spreken onmiddellijk: Willem Paerels is een zeldzaam tonalist, en van al dezen uit zijne generatie - zij is helaas eene overgangsgeneratie, die staat tusschen het eigenlijke impressionisme en de expressionistische jongeren, en zij had dan ook, zooals met overgangsgeslachten doorgaans gebeurt, te kampen met allerlei moeilijkheden, waar slechts sterke talenten tegen opgewassen en bestand zijn - en van heel zijne generatie heel zeker de fijnste aanvoeler van kleur. Van zijn eerste optreden af bleek Paerels' sensibiliteit van buitengewone hoedanigheid te zijn. Was het coloristisch lyrisme van velen onder zijne toenmalige makkers breed en frisch - Matisse telde onder hen zijne vurigste bewonderaars -, bij Paerels was het teer op het pijnlijke af. Niet dat het eenige aarzeling zou verraden: geen schilder even gaaf en raak als hij, ook als het er om te doen is, den vlugsten der indrukken weer te geven. Doch er is bij Paerels als de beheksing door den toon: deze is zijn kommer, ik zou haast zeggen zijn verdriet. Doeken van hem kunnen als volmaakt aandoen, treffen door de bevrediging, die alleen echt en goed kunstwerk schenkt: geschilderd in een vreugderoes zijn zij nooit, of schijnen zij althans nooit te zijn. Om aan dat haast-ziekelijk verfijnde van het zintuig en de afwijkende eischen van den geest te ontsnappen, die den schilder er toe hadden verleid, allen vorm geheel te onderwerpen aan algemeene of plaatse- | |
[pagina 171]
| |
lijke tonaliteit, zou Paerels, ook wel onder invloed van moderne voorbeelden, naar massalere, stevig geconstruëerde uitdrukking gaan streven. Ik zal niet zeggen, dat hij zich die moeite te vergeefs heeft gegeven - en kom daar wat verder op terug -, maar het blijft niet te minder waar, dat, wat Paerels ook doet, zijne hoofdkwaliteit blijft die zeldzame, geraffineerde coloristische gave, die alles wat hij er bij bezit, alles wat hij er bij wil, overheerscht en blijft overheerschen, en een doek van hem onmiddellijk herkenbaar maakt. Willem Paerels is een van onze gedistingeerde kunstenaars, zij het met beperkte middelen, maar dan toch middelen van de eerste hoedanigheid, die hij trouwens weet te gebruiken met eene zekerheid, die schroomvallige voorzichtigheid geenszins uitsluit, maar die Paerels niet meer van zich af kan zetten dan een philoloog de kennis van de grammatica (met dezen verstande dan nog, dat de taalkundige zijne spraakleer heeft moeten aanleeren terwijl coloristische zin bij iemand als Paerels eene even kostbare als kostelooze gave is der natuur). Is het die onafwendbare zekerheid, die des schilders wanhoop uitmaakt? Ik sprak u van zijne onrust: zij is de vrucht van eene intelligentie, die heel goed heeft begrepen, hoe noodlottig het voor een schilder kan worden, zich al te lichtvaardig te laten gaan op hetgeen hem het lichtvaardigst afgaat, zelfs als die lichtvaardigheid eene kwelling, maar eene geliefkoosde kwelling meêbrengt. Geen schilderij wordt volledig, als de sensibiliteit er den eenigen inhoud van uitmaakt en niet geschraagd wordt en in evenwicht gehouden door den geest. Sommigen is die geest even natuurlijk als de gevoeligheid; voor anderen | |
[pagina 172]
| |
zal hij nooit bestaan; enkelen beteekent hij een dagelijkschen strijd die nooit een einde kent. Paerels, hij, moge dag aan dag overwinningen behalen: hij weet, dat geen vijand meer tergen kan, bij aanhoudende uitdaging, dan de Engel. Dat zijn streven trouwens van het doel bewust is, en zijn zoeken gericht op de mogelijkheid van een goed-bepaald bereiken, (goed-bepaald althans binnen de wisselingen, die de geest van den kunstenaar als elk levend organisme noodzakelijk ondergaat), heeft tot gevolg, dat Willem Paerels, zelfs bij eventueele vergissingen, - bij hem eene zeldzaamheid -, een steeds belangwekkend schilder blijft. Veel meer dan vroeger is zijn werk gedragen door een ernst, een gevoelig overleg, die zelfs zijne natuurlijke kleurbegaafdheid ten goede komen. Die arbeid wordt, met al zijn gebrek aan rust, gebrek dat nooit het schilderij op zich zelf aantast, beter en beter. Hij rijst de generatie, waar Paerels toe behoort, te boven. Het maakt er de blijvende waarde van uit. | |
Rodolphe StrebelleDe geaardheid van Rodolphe Strebelle is te verschillend van die van Willem Paerels, dan dat men deze twee schilders met elkander zou vergelijken, waar eene zoo goed als gelijktijdige tentoonstelling anders licht toe verleiden zou. Al kan men - wat dan een eenig punt van confrontatie is - bij beiden, die toch niet zoo heel jong | |
[pagina 173]
| |
meer zijn, eene aanhoudende evolutie, eene doorgevoerde gedaantewisseling vaststellen. Doch daar houdt dan ook alle mogelijke gelijkenis op. Zooals ik u zei: Willem Paerels is in de eerste plaats, en zelfs bij alle verdere uitsluiting, een schilder. Zijne gevoeligheid is, kan men wel zeggen, louter schilderkundig, en, heb ik gesproken van zijne naar den geest strevende intelligentie, dan zoudt gij het grootste ongelijk hebben gehad, daaruit af te leiden, dat hij maar eenigszins, zij het dan ook slechts bij aanleg, literair zou moeten heeten. De geest, dien hij aldus als eene gretige behoefte najaagt, is even schilderachtig als zijne sensibiliteit. Hier te lande - hoe dikwijls reeds moest ik te dezer plaats tot deze vaststelling komen! - hier te lande laat men al te lichtvaardig de kwaliteit van een schilderij afhangen van uitsluitend de zintuigelijkheid des schilders (iets, waarvan dezen en hun werk natuurlijk de eerste schuld dragen). Met het logisch gevolg, dat men gevoeligheid en geest als antinomische begrippen gaat beschouwen, en de aanwezigheid van eenigen geest in een doek onmiddellijk de veroordeeling van dat doek na zich sleept. Want dat er een heel groot verschil bestaat tusschen literairen geest en picturalen geest, ziet men nog niet genoeg in, om een schilderij, waar alles eenvoudig op de echte en eenig mogelijke plaats staat, waar het evenwicht tusschen voluum en kleur, tusschen licht en donker is bereikt, een schilderij waaruit het schilderkundig inzicht, of misschien niet meer dan het schilderkundig instinct van zijn maker spreekt (en dat derhalve gedrenkt is met picturalen geest) - om zulk een schilderij te onderscheiden uit een ander, waarvan de schepper - | |
[pagina 174]
| |
ditmaal een afgedwaald literator - zijn philosophisch of anecdotisch opzet heeft uitgesproken in meer of min afgesletene allegorieën of meer of minder grappige samenstellingen, die veel minder uitblinken door ambachtelijke hoedanigheden dan door de vernuftigheden, die de puzzle duidelijk moeten maken. Ik heb u gezeid, dat ik mij van vergelijking tusschen Paerels en Strebelle zou onthouden. Al wees ik er verder op dat Paerels feitelijk niets dan den picturalen geest nastreeft. Niets is verleidelijker dan om mijn betoog voort te zetten met de vaststelling, dat Rodolphe Strebelle dan toch eerder-literair aangelegd zou zijn, en dat.... Maar ik wil niemand te kort doen door een te gemakkelijk spel der tegenstellingen. Het spreekt van zelf, dat oordeelkundige geest en sensoriëel gevoel bij de twee schilders zoo verschillend zijn als het maar kan. Voor mijn part kunt gij Paerels harder en kouder noemen, mannelijker, abstracter ook. Geest en gevoel, men kan het niet genoeg herhalen, krijgen ten aanschouwe van zijn werk eene beteekenis, die afwijkt van deze, die gewone stervelingen, niet gedwongen te leven in een geschilderde of schilderende wereld, aan deze woorden plegen te geven. Hun overdrachtelijken inhoud leert men niet dan door studie of uit een natuurlijken aanleg. Bij Strebelle zijn er echter gevoeligheid en geest voor iedereen, als ik het aldus uitdrukken wil. Ik bedoel, dat men ze niet hoeft te gaan zoeken in de intrinsieke, de eigenlijke waarde van het schilderij, beschouwd als niet dan een kunstwerk. Men vindt ze ook, tot groote vreugde van het publiek, dat niet wil doorgaan voor diep ingewijd; - men vindt ze ook, en zelfs voor een heel goed | |
[pagina 175]
| |
deel, in wat feitelijk buiten het kunstwerk staat, zonder hetwelk althans dat kunstwerk heel goed staan kan: in het onderwerp. Paerels schildert een naakt, een lang niet snoezig landschap, een streng stilleven: tevergeefs zoekt men naar eene verdere beteekenis, naar iets anecdotisch. Maar de schilderijen van Rodolphe Strebelle ‘stellen iets voor’, doorgaans voor iedereen goed begrijpelijk. Zoodat de geest zich tevreden kan stellen; en ook het gemoed, aangezien het hier doorgaans te doen is om eene meer of min familiaire, zij het toch ook wel ingetogen, religiositeit. Verre van mij de gedachte, als zou een kunstwerk het recht niet bezitten, iets aanschouwelijks te willen maken, de voordracht te zijn van een geval of zelfs van eene abstractie. Ik zal wel de laatste zijn om te vragen, dat men al de musea der wereld zou verbranden met alles wat zij inhouden, behalve dan misschien enkele cubistische doeken. Wat ik hierboven schrijf over Strebelle mag dan ook alles behalve gelden als een verwijt: laat hij gerust met hoofd en hart den volke tegentreden, zij het dan ook verkleed als Italiaansch quattrocentist. Doch, mits hij dan ook blijke te bezitten wat ik meer speciaal picturale sensibiliteit, picturalen geest heb genoemd. En - mijne lezers hoeven niet verder te vreezen - Strebelle is iemand, die er naar streeft, als schilder beter en beter te worden. En die er ook heel vaak in slaagt.
N.R.C., 26 Maart 1927. |
|