is daarom, dat ik u hier bekend maak met het boekje van Hugo van Walden, waar die redenen in geopenbaard worden, en dat heet: Het Grauwe Gordijn, een studie over Tooneel met twee schetsen ter mogelijke vertooning.
Eigenlijk is hier geen spraak van een streng-gebonden vertoog. De schrijver neemt het mij zeker niet kwalijk, als ik hem zeg, dat hij eenigszins van den hak op den tak springt. Met vele philosophen heeft hij gemeens, dat men zijn stelsel zelf ontdekken moet, hetgeen natuurlijk het beste middel is om het te onthouden, maar ook aanleiding kan zijn tot vergissingen, aangezien zulke ontdekkingstochten steeds subjectieve bestanddeelen na zich aansleepen. Het zal Hugo van Walden gemakkelijk vallen, te zeggen, dat ik hem verkeerd begrepen heb. Maar dat ik hem verkeerd begrijp, zal toch wel niet mijne schuld alleen wezen.
Hugo van Walden gaat uit van een Duitsch boek over het Hollandsche tooneelspel, dat hij toevallig gelezen heeft. Het heet Geschichte des Holländischen Theaters, door Ferd. von Hellwald, en is uitgegeven te Rotterdam, bij Van Hengel en Keltjes, in het jaar 1874.
Uit dat boek haalt Van Walden heel wat aan, dat wij hadden kunnen missen. Want wat er vooral interessant aan is, is de datum van het verschijnen. Het jaar 1874 is het jaar, dat de Meininger voor het eerst te Berlijn optreden; het is de tijd, dat Zola naar voren treedt en ook op het tooneel eene omwenteling voorbereidt. Nog heerschen in Frankrijk Sardou, Dumas, Augier, Labiche. Doch zij zijn reeds eene reactie tegen het romantisme, dat in 1886 gefnuikt wordt door Antoine met zijn ‘Théâtre libre’, en in 1889 door de ‘Freie Bühne’ die Hauptmann's