| |
| |
| |
Georges Bernanos
Sous le Soleil de Satan
Het is misschien naïef, te zeggen dat het niet gemakkelijk is te schrijven over een boek als ‘Sous le Soleil de Satan’. Wie vele boeken leest met, wat men noemt een critisch oog, en de bedoeling, er met meer of min diepzinnigheid zijne meening over te zeggen, staat meer dan eens voor de moeilijkheid, zijn oordeel te formuleeren, niet omdat de hoedanigheid van het werk zijn begrip te boven gaat - want dan is hij eerlijk genoeg, te zwijgen - maar omdat de voordracht van dat werk buiten de gewone staat. Het komt er in dat geval op aan de zeer bijzonderlijke beteekenis van een ongewoon talent aan te geven: dit onder woorden te brengen, deze techniek te omschrijven (die ook eene geestelijke kan zijn) is soms al heel lastig. Doch moet geen aanleiding worden tot de naïeve bekentenis van die moeilijkheid, aangezien de criticus zich in deze niet den mindere hoeft te achten van den auteur dien hij zich voor heeft gesteld, te ontleden.
En nu wil ik niet zeggen dat ik abstract gesproken, mij beneden het boek acht van Georges Bernanos, waar ik het hier over heb (want dan zou ik er niet over reppen), noch dat hij mij door de nieuwheid van zijn verschijnen, van zijne psychologische als uiterlijke techniek in zulke mate zou hebben beduusd, dat mijne vulpen tegenover ‘Sous le Soleil de Satan’ van lieverlede zou zijn opgedroogd. Nochtans herhaal ik dat het mij niet gemakkelijk valt, over dit boek mijn oordeel te vellen, en dat het van mijnentwege roublardise zou wezen, deze moeilijkheid niet
| |
| |
in allen ootmoed te bekennen.
‘Sous le Soleil de Satan’ is een buitengewoon boek. Deze roman heet de eersteling te zijn van een jong schrijver, en - dan huivert men voor de toekomst van dien schrijver, want verhalen als dit herbegint men niet dikwijls en, geestelijk, niet ongestraft, want de psychische spanning, waar het van getuigt, laat zich niet dikwijls herhalen. Het is een boek vol stugge overgave, vol ‘orewoet’, gelijk Zuster Hadewijch zou hebben gezegd, vol ingetoomde drift, die den auteur een weelde moet zijn geweest. Want deze weet wat het waard is, maat te kunnen houden: bij hem, weliswaar, geen spelletje, maar een tucht; de beste deelen van zijn roman zijn wellicht deze, waar hij juist de gebeurtenissen en omstandigheden beheerscht en overmeestert: hij doet het met eene zweep, die hem zijne eigene verslaving vergeten doet. Bernanos lijkt mij wel in de eerste plaats een karakter te zijn. De schrijver komt achterna. En dat laatste is het wel, wat mij tegenover hem zeer op mijn gemak zou hebben kunnen stellen. Als literator zal Bernanos mij niet overbluffen. Ik zie zeer duidelijk wat hij beteekent, en het is me gemakkelijk het u mede te deelen. Geen schroom zal mijn blik tegenover den auteur Bernanos benevelen: ik kan onbevangen zeggen wat hij volgens mij waard is.
Ik zeg maar onmiddellijk dat die waarde niet gering is. Al kan men vinden dat naar opzet en opbouw ‘Sous le Soleil de Satan’ een mislukt boek is. Het is onevenwichtig. De proloog, hoe dan ook schitterend, is onevenrediglang. Het verhaal-zelf blijft al te zeer uitsluitend in zijne, trouwens willekeurige, hoofdmomenten gehouden, dan dat het geene gapingen aantoonen zou, die diepe kloven
| |
| |
zijn. Een boek van al te schril licht en, met al te dikke schaduw, dat ons daardoor niet vermag te vullen, tot aan den overvloedenden boord, zooals het ongetwijfeld bedoelt, met de bittere zoetheid, die het distilleert. Bernanos is, ik zei het u, een heerscher; maar hij weet nog steeds niet, zijn oogenblik te kiezen; hij is nog steeds brutaal, waar hij te verleiden bedoelt. En hij kent nog de plaats niet, die hem het best belicht.
Als stylist (en ook hier ben ik op mijn gemak om over hem te spreken), zal ik maar zeggen dat hij opzet verafschuwt, en natuurlijk is voor zoover zijn uitdrukkelijke persoonlijkheid het hem toelaat. Ik ben onder dezen die gelooven aan zuivere literatuur, zooals iedereen gelooft aan zuivere muziek. Er is een literair contrapunct. Het komt er niet op aan, literair gesproken, alleen te zeggen wat men bedoelt op eene wijze die algemeen-begrijpelijk is: mededeelzaamheid hangt evenzeer af van rythmus, van klank, van een beeld-als-een-bliksem, waar men niet van zeggen kan, dat zij met de gedachte rechtstreeks verband houden. Een literator kan ook bij uitstek een artiest zijn, en zijne artisticiteit kan weleens boven de gedachte uitrijzen, zonder dat die literator zich te schamen hoeft. Georges Bernanos, hij, in tegenstelling met vele jongere Fransche schrijvers van dezen tijd, houdt het in hoofdzaak met de gedachte. Nochtans is hij een artiest, omdat hij in het bezit is van het prachtigste middel daartoe: eene gave taal. Die taal heeft niets met grammaticaliteit te maken. Zij is geen afgemeten aanpassing op vaste, zij het veege regelen. Zij is geen koketteeren met zeventiendof achttiend-eeuwsch archaïsme. Zij is natuurlijk, en staat dik als roggestoppels. Onze schrijver haalt ze niet
| |
| |
uit de boeken maar uit den mond van het volk. Eenvoudig doordat hij geen ‘déraciné’ is, maar in zijne provincie is blijven leven. Deze taal is niet overgeplant, als een kas-curiosum. Zij is die van eene levende Fransche open-lucht-streek, en wie ze hier gebruikt denkt er niet aan ze te revideeren, dan voor zoover zijne geestelijke inzichten het noodig achten.
Aldus is er in dit boek iets zeer levendigs, juist door het onopzettelijke ervan.
Er komt bij, dat Bernanos zich bij het schrijven maar liefst laat gaan, buiten alle bijgedachte ook. Bezeten door zijn onderwerp, verlost hij zich daarvan met overvloed. Hierin doet hij denken aan Honoré de Balzac, en meer nog misschien aan Barbey d'Aurevilly. Het lijdt geen twijfel of in het werk van deze meesters heeft hij zich ondergedompeld. Zulke voorbeelden zijn trouwens wel een Guillaume Apollinaire waard of een Lautréamont....
Maar nogmaals: dat alles zijn geen redenen om met vrees te staan tegenover dit boek, waar men er een oordeel over uitspreken moet. Het is de grond-zelf, waar het uit opborrelt, die u verbiedt hem met luchthartigheid te betreden. Die grond is het schuivend zand niet van eene ‘doôlage’: hij heeft eene dik-vettige stevigheid waar men gemakkelijk in vast blijft zitten; hij is eene geestelijke klei die uw voet omvat, die weldra de vrijheid van uwe beweging omvat, die weldra uw wil en uw geweten omvat als een krachtige politje, en waar geen verweer tegen bestand is dan van den zelf-voldanen ‘esprit fort’. ‘Sous le Soleil de Satan’ grijpt u aan door den Geest: het is eene greep die u niet loslaat, die u den adem beneemt, die u.... alle vrije uitspraak tot het onuitstaanbare
| |
| |
toe belemmert.
‘Sous le Soleil de Satan’ is een Katholiek boek. Niet in het zoeterige; niet in het extatische; maar in het geestelijk-realistische dat slechts weinigen zelfs onder katholieken begrijpen kunnen. Het plaatst den lezer voor het probleem van het Kwaad, in het belijden ervan en in het ervaren. Er zijn wezens die op de voogdij van het kwaad zijn aangewezen, of denwelken althans het weerstands-vermogen ertegen in zulke mate wordt onthouden, dat hunne bezetenheid tot eene uitdaging wordt. Anderen daarentegen kennen hunne natuurlijke bestemming in het bestrijden van het Kwaad, niet bij beredeneering of overreding, maar door heel hun wezen, door hunne lichamelijke gesteldheid als door hunne geestelijke geaardheid. Hunne infuse kennis van het Kwade brengt mee dat zij er onder lijden zullen meer dan wie het Kwade argeloos ondergaan; de laatsten hebben nauwelijks middelen tot verzet: zij, die het overal ontdekken krijgen het te bevechten in de eerste plaats bij hen zelf; daarna in de anderen waar zij het met eene zeldzame monitie in ontdekken; eindelijk op een vlak dat ze ten aanschouwe stelt van het Kwade als een voorbeeld van het Goede, en dat hun derhalve de foltering wordt van hunne begenadigde nederigheid.
‘Sous le Soleil de Satan’ is derhalve de monographie van een heilige, een heilige van een zeer bijzonder soort, het soort waar de Roomsch-Katholieke Kerk zich met de meest-teruggehouden voorzichtigheid schrap tegen stelt. Den roman te schrijven van zulk een geval is de opdracht geweest die Georges Bernanos zich heeft gegeven. Geen wonder dat de criticus er tegenover staat met een schroom, die rijst met de strenge grootschheid van het onderwerp.
| |
| |
Van dat onderwerp was, bij het ontwerpen, Bernanos zoo doordrongen, dat het hem geniale tooneelen heeft ingegeven. Ik zou het verhaal moeten doen van dit boek, met vele bijzonderheden want in de bijzonderheden ligt de aanwijzing der beteekenis ervan, om u dat geniale aan te toonen. De stoute onderstelling, dat iemand, die goed op Anatole France gelijkt, geroepen is de weigerige heiligheid van den held uit dit boek te erkennen, is hier een voorbeeld van. Een geoefend katholiek zal er meer andere ontdekken.
Intusschen heeft ‘Sous le Soleil de Satan’ gebreken. Zooals ‘Un prêtre marié’ van Jules Barbey d'Aurevilly, en ‘Le Désespéré’ als ‘La Femme pauvre’ van Léon Bloy er vertoonen. Ik durf nochtans deze vier boeken in één adem te noemen.
Al zullen velen het onhebbelijk-romantisch noemen, die geen ongelijk zullen hebben. Maar romantisme is sommigen een levenshouding gebleven, buiten alle literatuur om.
N.R.C., 5 Juni 1926. |
|