Het is, zooals de auteurs zeggen, een poesjenellenspel. Dit wàs te verwerken. Daar was inderdaad op dat gegeven iets te maken. Maar dat is niet gebeurd. Er ontbreekt in deze bewerking-voor-het-tooneel een stuk. Aanleiding is er nochtans te over, bijvoorbeeld in de thans idioot lijkende kroegscène, waar uit het gegeven iets groeien kon, dat dan werkelijk de envergure kreeg van een groteske moderne klucht. Met een beetje fantasie konden wij ons zelfs voorstellen, dat al die personages, die den dood komen halen uit zijn leutig drinkbedrijf en van wie wij nu slechts de koppen te zien kregen (zooals in 'n poesjenellenspel), dat generaal, apotheker, notaris, geneesheer, kistenmaker, koster, klokkenluider, grafmaker als zoovele groteske figuren zouden uitgebeeld worden, een interview zouden vragen aan Pietje den dood, die vergeet te werken - wat eindigen zou in een gigantische vechtpartij, waarin Pietje dan ‘bijna sterven zou’ tot groote ontsteltenis van al degenen, die van den dood leven. Maar, ik zeg u, daar komt allemaal niets van, zooals ook niet de diepere grondgedachte, die in dit gegeven ligt, in het stuk de noodige uitwerking vond. Alleen het programma leert ons, ‘dat de man met de zeis verschijnt als de onafwendbare wreede Ernst, in wiens werkelijkheid er meer wijsheid ligt dan op den bodem der kan van den zatlap en dan in de folianten van den filosoof’ - maar dit groeit niet uit het stuk, doordat de auteurs niet uit de anecdote zijn losgekomen. En men zal toch niet van ons eischen, hoop ik, dat wij aan een anecdote van zulk gehalte belangstelling schenken. Zooals de tooneelbewerking van Van den dood die bijna stierf nu is, kan ze voortreffelijk gespeeld worden in zaaltjes op den buiten door vroolijke