Verzameld journalistiek werk. Deel 12. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1922 - juli 1924
(1993)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 590]
| |
Emile WautersEr heerst sedert een paar jaar onder de schilders van dit land eene leelijke gewoonte. Of, om het concreter uit te drukken: sedert een paar jaar hebben hier sommige schilders, die het inzicht hadden eene tentoonstelling van hun werk in te richten, hun toevlucht genomen tot reclame-middelen die, om het zacht te zeggen, mindersympathiek moeten heeten. Dat sommige schilders of beeldhouwers probeeren, den glans van hun arbeid te verhoogen door, bij uitnoodigingen die zelden, want moeilijk, worden afgewezen, den minister van schoone kunsten, of den koning, of - beter nog - de kunstzinnige koningin, of zelfs - wat het allerbeste is - heel de koninklijke familie naar de uitstalling van hunne praestaties te lokken: het is niet alleen een eigen streelen der ijdelheid, die nogal kinderachtig en goedkoop is, het is tevens een verleiding van zeker publiek, dat bij de hoogste personages van het land niet achter wil blijven; - en dat is, practisch gesproken, al heel wat waard, zonder daarom maar eenigszins uit den booze te zijn. Het wordt echter veel erger, als men sommige exposities voorbereiden ziet op eene wijze, die toch wel eenigszins de waardigheid uitsluit. Een ‘meester’, doorgaans onder de ouderen, zal eene doorgaans zeer uitvoerige en overzichtelijke, tentoonstelling houden van werken, die | |
[pagina 591]
| |
ook al tot de jongste niet meer behooren. Nauwelijks is dat voornemen bij hem gerijpt, of hij laat eene zorgvuldige biographie van hem opmaken, met vermelding van al zijne decoraties, den catalogus van zijne voornaamste werken, en het, soms meer dan een kwarteeuw-oude, oordeel der pers, in eene bloemlezing van hare meest-lovende uitingen. De meeste bladen nemen deze, ongevraagde maar soms welkome, copij goedgunstig op, liefst een paar weken bij voorbaat. In de tusschenruimte wordt, zoo goed als iederen dag, aan de plechtigheid der opening herinnerd. Inmiddels wordt, eveneens door de kranten, het portret van den kunstenaar gevulgariseerd. Er wordt afgekondigd, dat men bij het vernissage niet alleen den meester zelf en, natuurlijk, ook zijne meesterwerken zien zal, maar tevens een aantal officieele personnages, waarvan het lijstje volgt. Helaas, deze propaganda is meestal ingericht, niet door een kunstverkooper die zijne handelsbelangen zou kunnen inroepen, maar door den schilder-zelf of door zijne naastbestaanden. Zulke middelen boezemen eenigen afkeer in. Moet men er geen cynisme in zien, dan toch een verweer tegen jongere krachten of een vechten voor het behoud van een verworven positie, die, ik herhaal het, niet getuigen van een groot waardigheidsgevoel. Tenzij - en het ware een al te menschelijk excuus -, tenzij de schilder de minderwaardigheid van zijn werk in eigen oogen trachtte te verbloemen.... Dit laatste kan het geval geweest zijn, een paar jaar geleden, met een Jef Leempoels, den man die dit spelletje, zooniet invoerde, dan toch weer opleven deed; misschien geldt de verontschuldiging voor een Victor Gilsoul, die | |
[pagina 592]
| |
nooit een groot landschapschilder is geweest en, een paar maand geleden, in een tentoonstelling bij Giroux blijk gaf, het minder dan ooit te zijn; doch - Emile Wauters, aan welke drijfveeren, tenzij misschien aan natuurlijke-praalzucht, kon hij gehoorzamen, toen hij, met nog minder bescheidenheid dan Leempoels, de tentoonstelling liet afkondigen die thans de zalen van den ‘Cercle artistique’ vult met talrijke, en vooral groote, museumlappen? Emile Wauters is een krasse grijsaard van meer dan vijf-en-zeventig jaar oud. Hij was al heel jong zóo'beroemd, dat België te klein werd voor hem en dat hij gehoor gaf aan de lokstem van Parijs. Aldaar verblijft hij sedert vijf-en-dertig jaar. Maar hij vergeet daarom zijn geboorteland niet: het is thans den derden keer dat hij, sedert zijn vrijwillige ballingschap te Brussel eene reuzententoonstelling houdt, en, laat hij door de bladen afkondigen, telkens is het de koning die deze tentoonstellingen heeft ingehuldigd. Aldus bevestigt Emile Wauters zijn onbluschbare faam. Welnu, het grappige van het ijdeltuiterige geval is, dat Emile Wauters' faam deze bevestiging absoluut niet noodig heeft. Het spreekt van-zelf dat men eene expositie van Emile Wauters niet bezoekt uit louter nieuwsgierigheid. Men weet bij voorbaat - en sommigen kan dit eene geruststelling zijn, - dat niets u hier verbluffen of ergeren zal. Het werk van Wauters is niet meer van dezen tijd: niets erin dat aan het strijden van dezen tijd maar uit de verste verte herinnert. Niets trouwens dat eene zeer uitzonderlijke persoonlijkheid zou verraden: vergelijkt men gelijktijdig werk van zijne hand en van die van Agneessens, zijn medeleerling op het atelier van Portaels, dan | |
[pagina 593]
| |
is alle aarzeling uitgesloten: bij beiden evengroote knapheid; bij Wauters zelfs meer luchtige losheid dan bij Agneessens. Maar van Agneessens zijn in het museum te Brussel doeken, waar men zich telkens toe aangetrokken gevoelt, en die men als het ware steeds opnieuw ‘ontdekt’. Agneessens blijft, zelfs voor hen die geboren zijn na zijn vroegtijdigen dood, imponeerend en angstwekkend, ook in doeken die niets anders bedoelen te zijn dan portretten, of die schetsen zijn gebleven. Terwijl het romantisme van vele groote historische schilderijen van Emile Wauters u aanvankelijk eene vrees van andere orde aanjaagt en u aan zou zetten tot vluchten, indien men niet telkens gewaar werd, dat de opgeschroefdheid van het onderwerp eigenlijk maar aanleiding was tot zeer goede en zeer secure schilderkunde, die te boeien vermag. En dat is het juist, wat ik hier betoogen wilde: er is bij Emile Wauters, ‘peintre d'histoire’ en zelfs portrettist, iets oneigens, iets dat niet uit zijn binnenste komt. Daaraan dankt hij wellicht dat hij er twintig jaar jonger uitziet dan hij is in werkelijkheid, terwijl Agneessens jong zou sterven en - krankzinnig. Emile Wauters is dus niet meer van dezen tijd. Hij behoort tot de historie. De historie beheerscht of overheerscht hij niet; hij staat niet buiten of boven zijn, thans verleden, tijd door eene overweldigende personaliteit. Maar hij staat er middenin, en zoo goed als onaanroerbaar, als een standbeeld op een marktplein, en dat dankbare herinneringen wekt. De tentoonstelling, waar ik het hier over heb, biedt tachtig schilderijen aan die, gezien hare afmetingen, tonnen olie hebben opgeslorpt; het waskrijt werd niet | |
[pagina 594]
| |
gespaard in de plus-minus vijftig pastels die hier aan de wanden zijn komen te hangen, noch het potlood dat honderden teekeningen vestigde op het verduldig papier. Deze expositie is, ik zei het u reeds, eene derde uitgave. Alleen de koningen, die ze hebben geopend, zijn andere geworden. En het is voor het eerst dat ik al die Wauters'en bij elkander zie. En nochtans is er niet de minste ontsteltenis in mijn ingewand; hetgeen noch aan mij, noch aan den nauwelijks-vergrijsden Wauters ligt, maar aan de geschiedenis van de Belgische schilderkunst, die ik ongeveer, en zoo goed als onwillekeurig, ken. Daar zijn hier dus in de eerste plaats de kilometers figuren, die ons toonen hoe Hugo van der Goes, de krankzinnige schilder, reageerde op kerkmuziek en met welk vuur Maria van Bourgondië hare raadsheeren bij den magistraat der stad Gent wist te verdedigen (hetgeen ook aanleiding heeft gegeven tot eene tragedie van Karel Ondereet, die men maar eens moest gaan vergelijken met de treurspelen van Cyriel Verschaeve). Er is een hertog Jan, ‘eerste historie-schilderij dat geheel in open lucht werd uitgevoerd’, zooals eene officieele mededeeling ons leert. Er is nog veel meer dat de historische vlijt van Emile Wauters.... ik zal maar zeggen: verraadt. Een verrader wordt de schilder, als schilder echter nooit. Hij wordt, als van zelf sprekend, gedragen op de mode van zijn tijd. Maar hij weet een schilderij samen te stellen en weet het vooral: te schilderen, met een groote eerlijkheid en de kunde der meesters. Te rekenen van 1877 wordt Wauters - overigens later dan anderen - gewaar dat de mode omslaat. Het romantisme staat impressionisme, althans realisme te worden; het | |
[pagina 595]
| |
‘onderwerp’ wordt ‘landschap’. En Wauters reist. Hij bezoekt vooral Egypte, waar hij de indrukken voor zijn ‘Panorama van Kaïro’ zal verzamelen, panorama dat ergens in een gebouwtje van het Jubelpark te Brussel aan het vergaan is, en dat niemand meer bezichtigen komt. Maar de indrukken, zooals ze door Wauters op doek zijn gebracht, blijven en boeien. Het is nog de groote lichtschittering niet van de meesters die tien jaar later tot bewustzijn zullen komen; er is echter eene atmospherische trilling, eene transponeerende kleurverfijning, die ons meer dan wat ook in het werk van Wauters inneemt. Weer geen verbluffende personaliteit, maar schilderkundige hoedanigheden die, meer dan voor dezen, gehoorzamen aan een fijn schildersoog. Doch er is in den zoo ruimen en veelomvattenden en trouwens altijd even blijden en moedigen arbeid van Emile Wauters beters dan zelfs de landschapstudies en de genrestukken die er het gevolg van zijn: er zijn zijne portretten. Zeker, ook hierin hebben wij heel wat beters. Ik herinner even maar weer aan Agneessens. Ik herinner aan den even-ouderen Lieven de Winne. Maar dat neemt niets af van de overtuigende kracht die van menig portret door Wauters uitgaat. Kracht der verbluffende, en daarom nog geenszins oppervlakkige gelijkenis; kracht der uitvoering die nu eens aan Hals, dan weer aan een Titiaan doet denken; kracht van een menschelijk medegevoel, dat misschien terug te leiden is tot de kunst van den tooneelspeler die weet ‘dans la peau de son personnage’ te kruipen, maar ons daardoor de innerlijke dracht van het ‘personnage’ openbaart. Emile Wauters heeft helaas ontzettend veel | |
[pagina 596]
| |
staatsie-portretten te schilderen gekregen: het spreekt van-zelf dat het zijne beste niet zijn. Maar ook daar waar hij overtollige zorg te besteden kreeg aan ordelinten en -kruisen, aan de kreuken eener zijde of de golving van een fluweel, aan de borstelige zachtheid van een Oostersch tapijt of aan de glimmende huid van een imponeerend rijdier; - ook waar het hem geraadzaam voorkwam, de geheimen van een menschelijk aangezicht onopgelost te laten achter eene beminnelijk-officieele strakheid, en ze te behandelen als een eind kant of een lakschoentje, is er iets dat zijn werk aantrekkelijk maakt, ook buiten het métier: het is de harmonie der kleur, een overtuigend teeken der schildersemotie. Officieel portrettist der hoogere spheren, kan men Wauters houden voor een soort knap lakei. Hij is zelfs gebonden aan de nukken van zijn model, waar het te doen is om kleedij en stoffeering. Hij is trouwens de slaaf van een mode die hij niet heeft uitgevonden en die hem wellicht tegenstaat. Hij bezit echter dit onvervreemdbare: zijn innig schildersgevoel der kleur, der kleuren-verhouding vooral. Ik zal niet beweren dat dit gevoel niet fijner kon wezen; ik beken, onder ons, dat het mij soms als grof aandoet. Maar het bestaat en is steeds aanwezig. De doeken, vooral de portretten van Emile Wauters, hebben hun zang. Zij zingen, weliswaar, als in den tijd van Meyerbeer en Niedermeyer. Maar dat is dan toch ook muziek geweest. En men luistert er soms nog naar met ontroering. Al is die ontroering niet aan bewondering te wijten. En juist daarom was het, dat Emile Wauters dat stuk geschiedenis, dat nog even weet te ontroeren, niet noo- | |
[pagina 597]
| |
dig had, ons te komen vertellen, dat hij geboren is in een jaar, waarvan ik het cijfer alweêr vergeten ben.
n;r;c;, 31 Mei 1924. |
|