| |
| |
| |
Virginie Loveling
17 mei 1836 - 1 december 1923
Met vrome berusting meer dan met verwondering, tevens met opwekking van eene eerbiedige genegenheid, hebben de bekenden van Virginie Loveling haar afsterven vernomen. Zij was zeer oud; zij verliet sedert lange maanden haar bed niet meer; sedert jaren leefde zij in afzondering; doch bleef haar geest werkzaam; zij had niet opgehouden, zij die over enkele maanden acht-en-tachtig jaar zou worden, met de rustige helderheid van haar hoofd te schrijven; en het is geen veertien dagen geleden dat Professor Vercoullie in haar naam aan de Vlaamsche Academie, waar zij sedert 1919 deel van uitmaakte, het voorstel deed, sommige Vlaamsche woorden en spreekwijzen, die aan het wegsterven zijn, op te teekenen. De Academie verzocht haar toen, zelf eene lijst van die woorden op te maken: zij vertrouwde in de stevigheid van een gestel, dat vooral geestelijk weêrgaloos was gebleken. Meer dan zestig jaar lang bleef de schrijfster Virginie Loveling haar-zelf gelijk. De strengheid van haar talent, dat nimmer den tijd toegaf, bleek den tijd machtig. Onze eerbied, wij voelen het thans, berust evenzeer op bewondering voor zulke doel-bewuste kracht als op genegenheid voor een arbeid die rijk geweest is aan vruchten.
Die arbeid is het, dien wij in de eerste plaats willen gedenken, en de arbeid vooral der dichteres. Virginie Loveling heeft niet zoo heel veel gedichten geschreven, en die gedichten zijn alle van een zeer bescheiden aard. Maar geen enkel ervan is gestorven; sedert zestig jaar
| |
| |
zijn al die gedichten in dit Vlaamsche land levend gebleven; er is geen Vlaming die ze niet kent: hij heeft ze op school geleerd, bijna alle, en ze zijn hem sedert dien in het geheugen gebleven; wat beter is, ze zijn hem lief gebleven als een zoet bezit; wat het beste is: de gedichten van Virginie Loveling, net als die van hare zuster Rosalie, bleken de volle liefde van gansch een volk waardig te zijn.
Er is, sedert den tijd van hun verschijnen, heel wat veranderd in de Vlaamsche literatuur. Er is ook heel wat veranderd in de beoordeeling van die literatuur, en zelfs in de beoordeeling van de gedichten der juffrouwen Loveling. Wat zijn wij ver van de uitspraak des heeren Max Rooses, die in haar ‘nachtegalen’ zag, zij het ‘Nevelsche nachtegalen’; hoe weinig kan het ons nog schelen, dat zij heeten geïnspireerd te zijn geweest door de ‘Quickborn’ van Klaus Groth. Wat ons interesseert, wij die ze uit ons geheugen niet kunnen bannen en er hun gaarne eene vaste plaats in geven, het is dat de gevoelens, die ze in ons als kind hebben gewekt, onveranderd zijn gebleven. Van al de verzen die men ons in de eerste jeugd in het hoofd heeft gepompt, zijn er geene die aldus hun eigen geest, hun eigen parfum hebben bewaard. Wij hebben ze niet vergeten: wij weten - en dat is het verwonderlijke, - dat wij er niets aan te beknibbelen hebben, dat wij ervan kunnen blijven genieten zonder terughouding of achterdocht. Die versjes, die alleen door eenvoud uitblinken, wij herhalen ze in ons geheugen, zij gaan traag en matelijk over onze lippen heen zonder dat het noodig is ze in een boek na te gaan zoeken; en wij voelen dat er niets aan te veranderen is; dat ze, in hunne gaafheid, aan onze kritiek ontsnappen. Ze staan, buiten den tijd, in ons
| |
| |
als een deel van ons geestelijk bezit. Omdat hun eenvoud nu eenmaal de waarheid-zelve is, de ongekunstelde maar tot het uiterste zuivere weêrgave van een innig en diepmenschelijk gevoel. Die verzen van de juffrouwen Loveling, die van lieverlede kinderversjes werden, voelen wij, na meer dan een halve eeuw, aan als werkelijk verzen-voorgroote menschen. Zij zijn geen groote lyriek, maar ze zijn de uiting van een groote liefde; de epische opgave ervan is klein maar diep aan innerlijke humaniteit; zij zijn bevat in de vormen van den grootsten eenvoud, maar van een vorm die de beteekenis en de waarde heeft van eene zeer-eigene, tevens zeer-waardeerbare distinctie, als het eenig-passende kleed van een geestelijke gestalte die haar-zelf wél bewust is.
Wij beminnen Virginie Loveling om hare gedichtjes, in haar tijd zoo nieuw, en die wij thans nog steeds zoo spontaan, zoo rechtstreeks-aansprekend aanvoelen. Wij houden minder van haar proza.
In de kortere en langere verhalen van Virginie Loveling is er iets dat ons, Vlamingen, altijd lief zal blijven: het is wat de schrijfster bindt aan haar land. Ik geloof niet dat er ooit één Vlaamsch schrijver is geweest die aan den ethischen band is ontsnapt, die hem binnen de Vlaamsche gemeenschap houdt; er is geen schrijver in dit land, die niet toegegeven heeft aan deze verknechting met eene groote overgave. De gehechtheid van Virginie Loveling aan haar geboorte-Vlaanderen ging echter steeds onder contrôle van geestelijke, ik zei haast cerebrale eigenschappen: haar humor dien zij zoo goed te verbergen wist, en haar haat voor sommige toestanden dien zij nimmer verbloemde. Nooit heeft zij Vlaanderen aanvaard zooals
| |
| |
het is. Zij wilde dat het beter werd, naar hare eigene opvattingen. Het heeft haar belet zuiver objectief te blijven; het heeft meêgebracht dat hare ironie nimmer joviaal werd als bij haar neef Cyriel Buysse. Misschien legt het zelfs den aard van haar stijl uit. Vermeylen heeft hem eens ‘stokkerig’ genoemd. Hij is inderdaad koel en dikwijls stroef; hij is in de eerste plaats strak en streng. In enkele novellen laat deze schrijfster zich gaan op den golfslag van een gevoel, dat mild is, maar zonder te groote toegevendheid. Doorgaans echter blijkt ze, van uit een vooropgezette overtuiging, te willen ontleden. Heeft ze ooit willen overtuigen - en dat heeft ze ongetwijfeld, - dan is het veel minder door warmte van haar betoog dan door bewuste zekerheid van hare dissectie. Virginie Loveling heeft politieke en sociale doeleinden nagestreefd; zij heeft het gedaan met de wapenen der romancière, niet zonder partijdigheid natuurlijk, maar, buiten pathos, met al de kracht van haar analytischen zin. De scherpte van dien zin heeft van haar eene psychologische schrijfster gemaakt, die ten zeerste waardeerbaar blijft. Hare eerlijkheid, die unilateraal moet zijn, blijkt mannelijk in dezen zin, dat zij tegen de bevestiging der realiteit kan. Het wekt in haar een conflict dat de koelheid van haar werk tot het dramatische opvoert. - Dramatische koelheid: aldus kan misschien omschreven hare liefde tot haar Vlaamsche volk; zij rechtert, maar ten gevolge van een strijd in haar, die het blijkbaarste teeken harer liefde is. En juist omdat zij weêrstaat aan Pallieterachtige onderdompeling; omdat zij de noodzakelijkheid van een louteringsproces met onwrikbare overtuiging en klaar-kalme overtuiging voorstaat, verheffen wij
| |
| |
haar boven eene brooddronkenheid, die noodlottig kon worden. Maar langs een anderen kant missen wij bij haar de warme mededeelzaamheid van schrijvers, als Buysse en Teirlinck - toch ook geen blinden - als Streuvels en Timmermans. In haar proza heeft Mejuffrouw Virginie Loveling opgehouden (ik zonder enkele kortere verhalen uit) de dichteres te zijn die ons blijvend ontroert. Ik verwijt haar niet, met graagte te polemiseeren. Ik neem echter niet gaarne aan, dat haar geest haar gemoed onderdrukken komt, zooals uit vele van hare romans al te duidelijk blijkt.
Al weet ik heel goed waar deze onderdrukking aan toe te schrijven is.
Virginie Loveling heeft behoord, wij mogen wel zeggen: blijft behooren, tot een geslacht van heerschers. Eene vermenging van Duitsch, later van Fransch-Protestantsch met Vlaamsch bloed, heeft in een hoekje van Oost-Vlaanderen, te Nevele namelijk, eene familie gesticht die, met bewustheid, in dit land omwentelend optrad. Zoo goed als al de groote liberale namen van Vlaanderen vinden in de laatste vijftig jaar een aanknoopingspunt in het gezin Loveling-Fredericq. De gezusters Loveling - Rosalie en Virginie -; de gebroeders Fredericq - Paul, Leo, Simon -; Julius Mac-Leod; de gebroeders Cyriel en Arthur Buysse, zij maken eene eenheid uit waar de geestelijke dracht en kracht van Vlaanderen heel wat aan te danken heeft. Zij bezat, die familie-eenheid, niet alleen hare centrale waarde; zij was meer dan een moreele kern die aan zichzelf genoeg heeft: zij straalde op prachtige wijze uit, zoodat zij op een gegeven oogenblik, en op zeer diverse wijze, het staatkundige en geestelijke leven van Oost- | |
| |
Vlaanderen overheerschte. - Die invloed is thans getaand: de geest ervan is met Virginie Loveling, zooniet uitgestorven, dan toch ingekrompen tot een van die versteende en verwrongen vruchten, waar geen kiemkracht meer van te verwachten is, althans voorloopig.
Maar dat zij, eene vrouw, er de draagster van geweest is, op een onbaatzuchtig maar toch zeer werkzaam gebied, stempelt haar tot meer dan eene letterkundige vrouw, of zelfs een letterkundig verschijnsel. Het is haar doelwit geweest, ik hoop: in de eerste plaats, dichterlijke schoonheid voort te brengen. Die schoonheid heeft ze echter aangewend ten behoeve van een maatschappelijk ideaal. Men kan het afkeuren, men kan echter niet vergeten dat, in deze Nederlanden, heel wat schrijvers haar in vorige eeuwen met eenzelfde doelwit zijn voorgegaan. Het maakt haar tot een schakel in de geestelijke ontwikkeling van ons volk. En dat is een zeldzaam voorrecht.
Al blijft Virginie Loveling voor ons toch in de eerste plaats, en onwrikbaar, en voor alle tijden, boven partijen en zelfs boven idealen uit, de dichteres die mij, toen ik nog een klein kind was, wakker heeft gemaakt voor de poëzie.
N.R.C., 8 December 1923. |
|