| |
| |
| |
Charles van Lerberghe
III
Wij hebben het gebied betreden van den Dichter, - een dichter, wiens levensopvatting trouwens meer aesthetisch was, en derhalve argeloos-optimistisch, dan doordacht philosophisch. Na zijn feitelijke en zijn psychische leven te hebben geschetst, blijft ons over, hier aan te toonen, wat hij er voor de eeuwigheid aan zelf-sublimisatie van gemaakt heeft.
Doch vóór wij daartoe overgaan, dient nog even stilgestaan bij een paar factoren, die, minder specifiek tot Van Lerberghe behoorend, niettemin tot het opbouwen van zijne kunst, hebben bijgedragen.
Charles van Lerberghe dan was op zeer bijzondere wijze een afgetrokkene, als dusdanig hoogmoedig en schuchter. Zijne schuchterheid kon ertoe helpen, bijzonderen vorm te geven aan zijne natuurlijke teederheid, niet zoozeer waar het vriendschap gold - en Van Lerberghe was een exquise vriend -, dan waar het ging om de verhouding van man tot vrouw. Die verhouding was niet normaal, althans niet in haar geheel: ze bleef haast angstvallig zuiver, wat voor een deel aan Van Lerberghe's godsdienstige opleiding kan hebben gelegen, die buiten uiterlijke vormen en practijken, in hem tot het einde toe bleef voortleven; aan den innigen eerbied voor zijn doode moeder; aan den afstand in jaren, die tusschen hem en zijne jonge zuster bestond in den tijd dat hij tot mededeelzaamheid had kunnen komen, al hebben voor die zuiverheid vermoedelijk nog andere, onnaspeurbare redenen bestaan. Van Lerberghe,
| |
| |
in wien aanhoudend de ijle en helle liefdevlam brandde, zou eene eenzame ziel blijven, en eene maagdelijke, die bijvoorbeeld niet begrijpen kon, dat men leven zou zonder ideaal en alle idealen ontgoocheld-beu kon worden. Eerst als de ziekte hare klauwen in zijne hersenen plant, komt brutaal de zinnelijkheid naar boven; geweerd, trouwens zonder den minsten opzet en uit louter gemoedskieschheid, wreekt zij zich: zij neemt bezit van heel zijn leven. Is zijn literair scheppingsvermogen als verlamd, dan maakt Van Lerberghe lubrieke teekeningen, die aangrijpen als eene uitdrukkelijke vermaning. Doch, zelfs waar hij door eene zekere misanthropie zijnen vrienden onrust inboezemen gaat; waar hij meer en meer leven gaat in extra-menschelijke abstractie (‘rien de ce qui est lunaire ne m'est étranger’ ging hij als een leus aannemen, die niets meer met literatuur te maken had); waar de vervloeiïng begint, die hem leiden moet in het Niet, blijft hem bij wat de hoofdeisch is van alle echte poëzie: de zwakheid die men goedheid noemt.
En die goedheid was niet alleen een noodzakelijk gevolg van zijne zoo speciale teederheid; zij was ook niet een toegeven om der wille van behoefte aan hulp: zij was bij hem een aangeboren, eene breede affectiviteit, die verder strekte dan wat hij zich in zijn kunst voorstelde te geven, die hem op sommige oogenblikken grijpen doet naar lectuur welke bij hem verwondert, naar Darwin, naar Haeckel: wetenschap die redenen geeft tot beminnen, die verklaart ons innig gevoel van saamhoorigheid welke alle goedheid ten gronde ligt.
Die goedheid gaat gepaard - ik ging zeggen: als van-zelf-sprekend - met een groote behoefte aan oneindigheid,
| |
| |
in den tijd als in de ruimte. Terecht merkt Séverin op, dat weinig dichters meer van de zee hebben gehouden dan hij: ‘il passait ses journées à la contempler, à l'adorer et, pour user de ses propres termes, il l'interrogeait, il la priait.’ Want hoe zou een Charles van Lerberghe het bidden hebben verleerd? Van aan zee schreef hij aan Séverin: ‘On perçoit certes ici une foule de choses que le simple paysage des champs ne donne pas, au moins avec cette valeur. L'infini, par exemple, la majesté, la beauté sauvage, la fatalité, l'éternité, la force sublime surtout - enfin Dieu. Cela, c'est la joie suprême. Il arrive un moment où l'on est comme ces enfants qui, en apercevant la mer pour la première fois, battent les mains. Il faut qu'on crie que c'est beau! à quelque chose, à n'importe quoi.... et comme on n'a personne, on le crie au ciel. C'est une prière alors. On en a soudain conscience. On en comprend toute la sincérité et l'amour et c'est là peut-être la récompense. Ce sont des moments uniques, vraiment célestes.’ Deze enkele regelen, die denken doen aan Amiel, zij toonen aan hoe voor den Gentenaar Van Lerberghe de zee bevrijdend was, hoe zij hem tevens naast zijn natuurlijke teederheid maakte tot den mystieken ziener der ‘Entrevisions’. De bereikte oneindigheid, de begrepen oneindigheid - zij die hem op reis zou jagen, naar de Keulsche kathedraal, naar de Romeinsche Catacomben, naar alles waar hij de verlossing zou smaken van een zeegevoel -, zij vult het leven van den dichter niet alleen met den ernst der grootste vreugde, maar met den haat om leelijke engheid, die hem zekeren dag de gedachte ingaf van een, trouwens nooit geschreven ‘Guide de l'iconoclaste à Bruxelles’, en van dat andere, eveneens in de
| |
| |
pen gebleven boek, dat heeten zou ‘Guide du penseur au Jardin des Plantes’, waarin hij van zijne liefde voor de dieren getuigenis afleggen zou: blijk van zijne met oneindigheid gedrenkte goedheid. Het is dat zelfde gevoel dat hem leidt in de keus zijner lectuur: Goethe in de eerste plaats, de diepe menschelijkheid van Ibsen, waar hij met eerbied voor buigt, Jacobsen en Gottfried Keller, die hem verrukken: hij vindt er, bij zelf-verruiming, zichzelf in terug; hij bereidt erin zijne breede menschelijkheid.
Waar hij zich echter in alleen zich-zelf verdiept, en zijn belezen geest wijkt voor de betere ziel, treedt de verenging van het eigen psychische leven in, zooals ik het in zijne natuurlijke gesteldheid beschreven heb. De eigenlijke broeders-in-dichterschap van Charles van Lerberghe, het waren Keats, Swinburne, Shelley: die verwantschap vindt men in de verzen van de ‘Entrevisions’, Van Lerberghe's eersten bundel terug.
Vóór de ‘Entrevisions’ had hij een kort drama uitgegeven: ‘Les Flaireurs’, dat op Maeterlinck een merkelijken invloed heeft geoefend. Het is door-en-door Gentsch, acuutimpressionistisch, ontzetting-wekkend werk van een onverloste: ‘chose trop brutale et trop crue’, zal Van Lerberghe zelf schrijven, maar dat voor zijne evolutie in het bijzonder, en als een spiegelbeeld voor de evolutie van elken Gentschen kunstenaar, wèl van belang is, en dat derhalve diende vermeld.
Al had Charles van Lerberghe al heel vroeg de bevrijding in zich-zelf, en dan bij zijn jaarlijksch zomerverblijf aan zee gevonden; in dat innerlijk gebied, hem misschien geopenbaard door het contemplatieve leven aan zee,
| |
| |
en ook door de stille overpeinzing in zijn Gentsch huis der Peperstraat, vond hij de ‘Limbes’, het geheimzinnig domein der ziel, der eigen schoonheid ‘toujours plus ou moins voilée’, die hij-zelf als volgt definiëert: ‘Parmi les règles d'art que j'ai toujours observées, il y a celle d'Edgar Poe, reprise par Baudelaire, “qu'il n'y a pas de beauté sans une certaine étrangeté”, sans un certain air de mystère. Je n'ai pas cherché à faire de l'étrange de parti-pris, mais un poème ne me plaît tout à fait que lorsqu'il est à la fois d'une beauté pure, intense et mystérieuse. C'est dans ce domaine que je tâtonne à la recherche de tous mes sujets... “aux confins de la vie”. Je crois aussi que toute profonde beauté est mystère, et que ce côté mystérieux est un signe qu'on l'a entrevue....La tendance de tous mes vers, de toute ma vision d'art, est un balbutiement, un murmure d'extase devant la beauté entrevue dans une soudaine lumière - et puis perdue. Les confuses paroles que dut murmurer Psyché au moment où, levant sa lampe, elle aperçut l'amour endormi.’
Ik weerstond den lust van te citeeren niet: niemand kon beter den mystieken aard van Charles van Lerberghe's poëzie onthullen, dan hij-zelf in deze regelen deed. Mystiek veel meer dan ‘mystérieux’ en ‘étrange’; zijn tasten ‘aux confins de la vie’, die schoonheid ‘entrevue dans une soudaine lumière - et puis perdue’, die ‘balbutiement’, die ‘murmure d'extase’: zij zijn de taal-zelve der wereldmystiek, ik zou haast zeggen hare technische uitdrukking. Vindt men er waarlijk den aard van terug in Van Lerberghe's werken?
Zijne ‘Entrevisions’ zijn een reeks tafereeltjes: als Maeterlinck, is Charles van Lerberghe, naar eigen verklaring trouwens, meer een visueele dan een auditieve. Wil
| |
| |
ik ze omschrijven, dan zou ik zeggen dat het eenigszins heidensche visioenen zijn in een innig-godsdienstig licht, een vroom droomenlicht. Zij evolueeren traag; hem aanstarend met bleeke maar diepe blikken, gaan deze engelen, die misschien nymphen zijn, met het geheim van hun glimlach aan den dichter voorbij. Hij kent ze niet: ze openbaren zich nochtans aan hem als vluchtige waarheden, die hij minder begrijpt dan gevoelt. Want zij zijn in de eerste plaats schoonheid, en hunne argelooze wijsheid is van die schoonheid als een kenteeken. Atmospheer van heel vroege rozentuinen; geuren in hun rinschheid eenigszins koppig; kleuren in nevelwazigheid verloren; een zang van ongeziene bronnen....
Ik zal niet zeggen dat de plastiek der daaropvolgende ‘Chanson d'Eve’ steviger is. De eenheid echter van het boek, dat geen losse verzameling meer van korte stukjes is en die niet zonder overleg is samengesteld en bereikt, geeft er meer lijn aan en doorschemert het mysterie met uitdrukkelijker trekken. Het is of Eva geboren wordt uit de gezamelijke ‘Entrevisions’ (de ‘Visitations’ gelijk ze, aanvankelijk, en met een groote en dankbare teederheid, bij den dichter heetten): zij ontleent er hare graciele Tanagra-vormen aan; deze ziet men niet meer vervloeien in een zon-doorzeefden mist. Het beeld wint erdoor aan omschrijving, waar het zijne droomen fluistert en huivert voor zijne gewaarwordingen, waar het vreest en weldra in een plotse donkerheid lijden gaat, blijft het ‘en dehors du monde’, aan een andere zijde van het leven, die wij misschien zien, die wij éen enkel maal dóorzien kunnen, maar nimmer met onze rede begrijpen en verklaren. - ‘La Chanson d'Eve’ is ongetwijfeld Van Lerberghe's schoonste boek: hij wordt
| |
| |
er zichzelf bewuster in, zonder in de geestelijke abstractie te vervallen die een kenmerk is van zijn verhaal: ‘Sélection surnaturelle’.
Dit verhaal, Charles van Lerberghe noemt het zelf ‘une déclaration de principes.’ Hij zelf, zegt hij, is de Prince de Cynthie, die er de vreemde held van is. Beginselen? men vindt er weinig. Veel meer een proeve van autoscopie die soms pijnlijk aandoet. Eene bloem te ontleden gaat niet, zonder haar stuk te snijden; de analyse van een droom is er vernietiging, althans ontheiliging van. Het lijkt wel of Van Lerberghe in dien tijd - om het jaar 1900, toen zijn reizen en trekken hem wat meer durf en wat meer zelf-bewustheid hadden gegeven - tot volkomen zelf-kennis en -beheersching wilde komen: het had tot tragisch gevolg de onbevroede zelf-vernieling.
De ‘Chanson d'Eve’ ontsnapt eraan: het is dat de ontvangenis en de dracht ervan hooger en dieper in den tijd liggen. Ik meen te weten dat Van Lerberghe er aan dacht en werkte lang vóor Séverin meent en het aangeeft. ‘Pan’ echter zal weldra de desagregatie van Van Lerberghe's mystieke geaardheid bewijzen en ik kan mij niet voorstellen dat de ziekte daar toen reeds niet aan medegeholpen heeft. De zachtzinnige openbaart zich hier als een brallend negeerder. Waar is de ‘lumineux brouillard’ die de onontkomelijke atmospheer van Charles van Lerberghe's poëzie heette te zijn? Zich-zelf te verrafelen tot schennis toe; het eigen innig wezen een mom van brutaalheid vóór te binden; - neen, het was erger: het was het begin der verwording, die moest dompelen in het Niet.
Ik kan deze vluchtige nota's over een dichter die mij innig lief is niet beter besluiten dan met de woorden
| |
| |
van Séverin die, zijn vriend, hem niet minder beminde dan ik: ‘Ai-je révélé des choses qui devaient rester secrètes? Mais il appartient à la postérité... Il ne s'agit pas ici d'un monsieur bien doué, qui fait des vers à ses moments perdus. Toute la vie de l'homme, chez le poète d'Entrevisions, n'est qu'un long effort pour réaliser le rêve du poète.’
N.R.C., 27 Januari 1923. |
|