| |
| |
| |
[1922]
Conscience-brieven
I
In 1913 gaf de Koninklijke Vlaamsche Academie het eerste deel uit van de ‘Briefwisseling van, met en over Hendrik Conscience uit de jaren 1837 tot 1851, met eene inleiding en aanteekeningen van Dr. A. Jacob’. Dat eerste deel, hoe omvangrijk ook (het is vier honderd zes en twintig bladzijden dik), bevat alleen de inleiding, waarvan, ik verhaast mij het te zeggen, geen enkel woord er te veel is.
Thans heeft dezelfde Academie aan hare leden een tweede deel toegestuurd, voor het in den handel gaat. Het bevat de eigenlijke Briefwisseling van 15 Mei 1837 tot 31 Juli 1847. Een derde deel moet ons derhalve nog een aantal brieven brengen van '47 tot '51. Daar zullen aan toegevoegd worden de aanteekeningen die ons in het voorwoord werden beloofd, en die, gelet op al de kleine cijfertjes die er, voorloopig zonder doel of beteekenis, naar verwijzen, talrijk zullen zijn. Het werk zal verder sluiten op een register van personen en een van zaken, en een chronologisch register op de brieven (afzender en geadresseerden). Daaruit blijkt dat de verzamelaar het zich niet gemakkelijk heeft gemaakt. Wetenschappelijker kon het wel niet worden; de inleiding van den heer Jacob getuigt van heel wat vruchtbaren arbeid, die tevens boeit als een roman.... die boeiend zou wezen. Van zijne nota's verwacht ik evenveel belangwekkende bijzonderheden. Zoodat zijn werk voor de geschiedenis der Vlaamsche letteren en evenzeer voor die der Vlaamsche Beweging van een zeld- | |
| |
zaam belang zal zijn. De brieven door Hendrik Conscience aan zijne vrienden geschreven of van hen ontvangen, en deze waarin over hem gehandeld wordt, zijn niet alle even belangrijk. Enkele had men kunnen laten rusten in het fonds der Gentsche universiteitsbibliotheek - die goudmijn! - of der Vlaamsche Academie, waartoe zij behooren. De meeste echter maken ons, aan kennis van feiten en personen, van personen vooral, op de geestigste wijze rijker. Wij smaken er in hoofdzaak de vreugde aan der onbescheidenheid, - de onbescheidenheid der ‘Mémoires’ die gansch een tijd ineens levend maakt. Voor de geschiedenis der Vlaamsche Beweging bezaten wij reeds de uitvoerige, waardevolle en helaas onvolledig gebleven bibliographie van Broeckaert en Coopman; over de Vlaamsche letterkunde sedert 1830 hadden wij het boek door Coopman en Scharpé, waar juist aan onze romantiek het beste deel van gewijd
is. Maar met de verzameling van Jacob staan wij middenin het tijdperk geplaatst, waarover zij loopt, middenin het volle leven, bloed-doorstroomd en zenuw-bewogen. Wij gaan, als het ware persoonlijk om met menschen, met hunne kleinheden, met hunne opgezwollenheid, met hunne idealen ook en met hunne ijvervolle liefde. Deze brieven en hunne vaak bombastisch-opgezwollen taal, zij brengen ons dichter bij onze literaire voorvaderen die wij, tot op heden, al naar onze geaardheid vereerden of eenigszins spottend bejegenden, maar die wij thans met levendige, rechtstreeksche belangstelling gaan ontvangen omdat wij ze zooveel beter leerden kennen in hunne argelooze oprechtheid, en niet zelden met hunne geslepen veinzerij, - wat misschien nog interessanter is. Wij volgen ze in hun handel en wandel, zooals ze daar loopen met hunne kuif en den hoogen
| |
| |
kraag van hun dikke gekleede jas. Wij vernemen hun omgang, en den aard ervan, met propaganda-tukke Duitschers en vriendelijk-belangstellende Hollanders. Wij zien de dubbelslachtigheid van hunne politiek, met al de eerlijke bestrevingen die eraan verbonden zijn.
Die jaren 1837 tot 1851, zij zijn dan ook onder de belangrijkste voor de geschiedenis van het Vlaamsche land. Het jaar 1837 zag Conscience's Wonderjaer verschijnen, dat voor de herleving van onze letteren van zulk groot belang was. Maar het was, algemeen gesproken, meer: het stond in het teeken van eene taalherleving, die eenvoudig beteekende eene wakkerschudding van een volksbewustheid. Dr. A. Jacob, dien ik hier gaarne in zijne zoo uitvoerige documenteering volg, al kan ik hem niet steeds bijtreden in zijne beweringen, wijst op de beteekenis van de evenwijdigheid tusschen literaire en volksontwaking. Het valt, voor de beteekenis van de Vlaamsche letterkunde, niet meer te bewijzen, dat zij ‘door de omstandigheden, die hare herboorte vergezelden, eerder (was) een middel ter beschaving’ dan ‘de uitdrukking der beschaving’, zooals in 1846, J. Van de Velde schreef in den (Gentschen) Vaderlander. Dat de Vlaamsche literatoren van heden nog steeds deze beschavende rol te spelen hebben (hetgeen trouwens buiten rechtstreeksche politieke bemoeiingen kan gebeuren), gevoelen zij als een voorrecht, bij den weemoed, helaas, dat zij die nog steeds spelen moeten. Wat merkwaardig is: het samentreffen, ik zou moeten zeggen het samen ontploffen van liefde voor de moedertaal en van literaire kunstwerken in die moedertaal. Want men vergete het niet: met strijd om de taal, werd kunst bij middel van de taal geboren. Schreef ook Blieck aan Snellaert
| |
| |
de weinig bemoedigende woorden: ‘Conscience zal bij middel van het vlaemsch zijnen weg maken? te beter! hij verdient aenmoediging: welligt zal hij iets worden. Men moet zich echter niet verblinden: hij heeft slechts een' stap - verdienstelijk als eerste stap - gedaen. Anders viel er veel op te zeggen’: het blijft niettemin waar, dat In 't Wonderjaer eene wonderbare uitwerking had. Eerst als letterkundig werk: Conscience krijgt brieven uit het Walenland van ontwortelde Vlamingen, die zeggen ‘sans hésiter, (qu'il a) réussi, complètement réussi, à faire revivre, à faire gouter la langue que je balbutiais au berceau, et que je retrouve avec une joie secrète’. Het boek maakte, na al de pompeuze verzen uit dien tijd, ook die van Blieck, een symptomatischen indruk. Een Antwerpsch blad schreef dat het mocht ‘als den eersten steen beschouwd worden van het gebouw onzer nationale letterkunde’. Snellaert, Rens, De Laet begrijpen de beteekenis van Conscience's literaire optreden, en zelfs van hoogerhand wordt die ingezien: Conscience, die, een jaar tevoren, ontslag had genomen uit het leger (als onderwijzer in eene regimentsschool) en ‘aen vele deuren te Antwerpen (ging) kloppen om aangenomen te worden als klerk, winkelknecht of commis-voyageur’; Conscience, die zakt bij een examen van aspirant-ingenieur; Conscience wordt op 17 Mei 1837 door Leopold I in audiëntie ontvangen.
Maar de bijval van In 't Wonderjaer was niet uitsluitend-literair. Het verschijnen ervan viel samen, zooals ik zei, met het herleven van het Vlaamsche volksbewustzijn. Eene der eerste regeeringsdaden na de omwenteling van 1830 was geweest, het Fransch uit te roepen als eenige officieele taal in België: een Rogier, een Nothomb, kon- | |
| |
den zich geene staatseenheid denken zonder eenheid in de taal. Doch, reeds een paar jaar nadien ging protest op. En in 1836 ontstaan, zoo goed als gelijktijdig, te Antwerpen ‘de Olijftak’, te Gent ‘De Tael is gansch het Volk’, te Leuven ‘Met Tijd en Vlijt’: kringen die beoogden beoefening der letteren, maar eigenlijk opstand beteekenden tegen verdrukking, althans onderdrukking, der moedertaal. - Hetzelfde jaar stichtten, met meer wetenschappelijke bedoelingen, Willems en David de ‘Maetschappij tot bevordering der Nederduytsche Tael- en Letterkunde’. Al deze vereenigingen stonden vooralsnog buiten de politiek: zij waren voorloopig geheel in beslag genomen door eene spellingskwestie, kwestie die jaren lang de Vlamingen boeide, al had ze van meet af de aandacht gewekt van een wèl voorzichtige regeering, die aan de Vlamingen-zelf om een oplossing vroeg. - Dat juist verwekte toenadering tusschen de verschillende Vlaamsche organismen van het land. Vlaamsch-nationale samenwerking ontstond. Het ‘Taelcongres’ dat in 1841 te Gent tot regeling van het orthographische vraagstuk bijeengeroepen was, werd, naar het in het dagblad ‘Vlaemsch België’ heette, ‘eene der grootste daadzaken die men tot nu toe in de Vlaemsche beweging (had) mogen boeken.’ Waar intusschen in 1839 definitieve vrede gesloten was met Nederland, kon bedoelde beweging met meer vrijheid in het openbaar optreden: de patriotsche houding van mannen als Conscience stond trouwens borg voor de ondubbelzinnigheid van zijn
Vlaamschgezindheid.
Door toenadering ontstond als van lieverlede politieke actie. Die politieke actie bleef jarenlang bij uitsluiting Vlaamsch. In 1840 ging van Gent het initiatief uit
| |
| |
van een algemeen petitionnement, waarin de verzuchtingen van ‘de groote meerderheid der Belgen’ uiteengezet werden. Waar dit petitionnement zonder gevolg bleef, ontstond vier jaar nadien een belangrijk nieuwsblad: ‘Vlaemsch België’, geredigeerd o.a. door Conscience en De Laet. Tevens werd de mogelijkheid ingezien van een algemeenen bond der Vlaamsche genootschappen, die alhier zou worden wat in Holland de ‘Maatschappij tot Nut van 't Algemeen’ was. Dit ‘Taelverbond’ ontstond in 1844: op 11 Februari van dat jaar kwamen te Brussel meer dan vijfhonderd ‘letterkundigen, geleerden en vrienden der moedertael’ bijeen, die het vestigden. Het zou zuiver-Vlaamsche politiek drijven: dit hield echter niet lang aan. Sedert 1839, na het sluiten van het eindverdrag met Holland, was de partijgeest hier hevig opgewoed. De Vlaamsche beweging onderging er den weêrslag van. ‘Vlaemsch België’ ging in katholieke handen over. Verdeeldheid trad tusschen de Vlaamschgezinden in.
Men heeft aan Conscience politieke wispelturigheid verweten: men kan niet zeggen dat hij niet alles heeft gedaan om de Vlaamsche eenheid te handhaven. Hij, die in officieele kringen ontvangen wordt, hij doet al wat hij kan om de eendracht te behouden. Met zijne vrienden - het Antwerpsche zevental - sticht hij een soort vrijmetselarij, waar hij o.a. Snellaert in betrekt. Op afstand doen zijne mededeelingen hieromtrent eenigszins kinderachtig aan: wij staan versteld voor de bombastische argeloosheid die spreekt, bijvoorbeeld, uit regels als volgende: ‘Wat doen hier de 7 Antwerpsche Hermans?’ (aldus noemen de samenzweerders elkander). ‘Geheim en omzigtigheid! Zij vergaderen wekelijks en bij beurten ten huize
| |
| |
van eenen Herman, spreken over de afgeloopen week, wat is voorgevallen.... Voordat men scheidt wordt aan elk de wekelijksche arbeid uitgedeeld en die bestaat meest in het schrijven van artikels in Fransche en soms in Vlaemsche dagbladen. Bijvoorbeeld. Op het tribunael is ongeregtelijk in het Fransch gehandeld: dit moet geëxploiteerd worden: gij Herman Jan in dit blad, gij Herman Frans in dit, gij in dat enz.... Sedert de Hermanische Opstanding is er geene week voorbijgeloopen, zonder dat zes of acht propaganda artikels onder allerlei vorm het licht zagen.... De geest van Herman wandelt nu onzigtbaer tusschen hunne medeburgers.... Bij hen zijn niet dan Broeders: wie onder zijne voornamen dien van Herman telt wordt aan alle broeders gelijk door den Vlaemschen bloede; zij kennen noch voorzitter noch secretaris, houden niet het minste schrift - elkeen werkt door het gevoel der liefde tot de moedertael.... aengaende de staetkundige gevoelens is ieder vrij. Er zijn Catholyke, liberale, democratische, Orangistische en Leopoldische Hermans; maer alle dezen zijn eerst en bovenal vlaemsch.... Voor het overige zijn de Hermans Constitutioneel’. - Zij spreken elkander aan als ‘Vriend Herman’; zij teekenen Herman Hendrik (Conscience), Herman Jan (De Laet), Herman Nant (Snellaert), Herman Sus (Van Kerckhoven); Antwerpen wordt aangeduid als: Rubens; Gent als: Artevelde. Helaas, die schoone eendracht zou niet duren. In 1846 wordt ‘Herman Sus’ uitgesloten.... om politieke redenen: hij zit Conscience, die meer en meer naar katholieke zijde overhelde en sedert de tweede uitgave van ‘Het Wonderjaer’ van palinodie werd beschuldigd, verschrikkelijk in het haar. Weldra is het met den invloed van het ‘Heilig Ver- | |
| |
bond’ gedaan....
Aldus had tot bij het jaar 1840 de Vlaamsche beweging in de eerste plaats gewerkt op het gebied van taalwetenschap en fraaie letteren. Met 1845 ongeveer was de kentering gekomen, die den doorslag geven moest. Kort voor zijn dood, in 1846 bezwoer Jan Frans Willems zijne vrienden, de ‘onontbeerlijke eendracht’ te handhaven: het zal zijn laatste smart zijn geweest, niet te worden verhoord... Conscience hield in zijne onpartijdigheid aan: tot in 1847 steunde hij de Kamerkandidaten die, als Edw. Cogels, hadden verklaard geen kandidaat te willen zijn van een partij; het bracht alleen nog verwoeder verkettering mee vanwege zijne voormalige liberale vrienden, in zooverre hij met De Laet en Vleeschouwer uit den ‘Olijftak’ werd gebannen. Te Gent bleef de grootste eensgezindheid heerschen. Te Antwerpen leek zij reddeloos verloren.
Nochtans kwam, enkelen tijd nadien, verandering. Op het eerste ‘Tael- en letterkundig Congres’, te Gent, in 1849, wordt het denkbeeld van een ‘Vlaemsche Staetspartij’ ontwikkeld door Zetternam. Zelfs de nijdige Van Kerckhoven schijnt bij te willen draaien. In 1851 ontstaat weêr eens een Bond der Vlaamschgezinde maatschappijen, die alleen het zuiver Vlaamsche ideaal dienen wil, en leden naar den Antwerpschen gemeenteraad zal sturen. Conscience is van de nieuw-gestichte partij, kandidaat. Hij wordt niet gekozen. Zijne inzichten hadden niettemin gezegevierd. Zij zouden later, ook in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, met de ‘Meetingpartij’ zegevieren.
N.R.C., 9 December 1922. |
|