1920: Probleem van het auteurschap
Vanaf 1920 ging Van de Woestijne zijn medewerking aan de N.R.C. beperken. Na een korte overgangsperiode behandelde hij nog hoofdzakelijk kunst en cultuur, Franse en Frans-Belgische literatuur en geestesleven.
De overgang wordt voorbereid door de bijdrage ‘Aanhef’ van 31.1.1920 van de hand van de nieuwe medewerker die doorgaans aangekondigd wordt als ‘van onzen correspondent te Brussel’, of ‘van onzen Brusselschen correspondent.’ Het was de Vlaamse journalist Maurits Liesenborghs (1889-1946), die later aan De Dag en aan het N.I.R. zou medewerken.
Van de Woestijne zelf signeert voorlopig nog - als steeds - ‘van onzen correspondent’. In augustus 1920 wordt dat ‘Karel van de Woestijne schrijft ons’; in september ‘Particuliere correspondentie’; in oktober ‘Bijzondere correspondentie’. Zijn opvolger heeft dan de inleidende omschrijving ‘van onzen correspondent’ overgenomen.
Het probleem was het toewijzen van een reeks artikelen aan de ene of de andere. Na consultering van enkele schaarse bronnen en adviezen van vroegere Van de Woestijne-studaxen als dr. F. van Elmbt, mevrouw Torfs-Roosemont en vooral van prof. dr. P. Minderaa's aantekeningen bij het Verzameld Werk en in drie knipselmappen van onbepaalde herkomst, ons vriendelijk bezorgd door prof. dr. C. Zaalberg, zijn wij tot de eliminatie - i.e. de toewijzing aan zijn opvolger - van 42 artikelen gekomen, vooral op basis van de inleidende formule, de stijl, de behandelde onderwerpen, de feitelijke gegevens in de stukken, de lengte van zinnen en artikels, en de persoonlijke, subjectieve