zoo is, dan mag dit eene mooie zedelijke overwinning van de Russen heeten). Ik moet u bekennen dat ik vannacht op het middernachtelijke uur niet ben opgestaan om mijn klok te versteken; ik ben nog minder onder den toren gaan staan van het gemeentehuis mijner voorstad om den wijzer te zien verspringen. Ik hou nu eenmaal niet van zulke verstoring der natuurlijke orde: zij doet mij aan als futuristisch schilderwerk, en heeft op mijn zenuwen een invloed dien ik kan missen. Ik ben dan ook maar doorgeslapen, zonder mij om de uurwijziging te bekommeren, en eerst vanochtend heb ik er iets van gemerkt.
Ik moet zeggen: de eerste, indrukken zijn aangenaam geweest: de post is een uur vroeger gekomen, en mijn barbier, die anders altijd een half uur te laat komt, was ditmaal een half-uur te vroeg. Zegende ik deshalve den Duitschen zomertijd? Neen: ik wenschte me-zelf geluk met de poets die ik aan de Duitschers speelde: zij hadden gedacht, dat ik eerst tegen elf met mijn kranten en met mijn toilet klaar zou zijn, en ik was het al om negen. - Toen ik echter op straat kwam, zei mij de eerste kennis dien ik ontmoette, dat het geen negen uur was en trouwens ook geen elf, maar tien uur. Die kennis is namelijk een ambtenaar en hij heeft kinderen die school gaan: des was het voor hem tien uur, als het voor mij negen uur was, en voor de Duitschers, alsook voor de pneumatische straathorloges, elf. - Gij begrijpt mij niet goed? 't Is nochtans zonneklaar: wij hebben tegenwoordig te Brussel drie soorten tijdmeting: de Greenwich-Belgische of oud-vaderlandsche, de zomer-Duitsche of officieele, en de tusschentijdsche, die met het Fransche zomeruur overeen komt en zelfs eenigszins voor semi-officieel kan gelden.