| |
| |
| |
Het vertrek van Kamiel Huysmans
Brussel, 24 December.
Wij zijn weer wat armer geworden....
- Ach, ik spreek wel te verstaan niet van de inkrimping der levensvoorwaarden, niet van de gedwongen zuinigheid, die wij ons eventueel hebben moeten opleggen en waar wij misschien dag aan dag een beetje dieper onder bukken: de Brusselaars, waar ik het hier over heb, lijden doorgaans geen armoede, al hebben ook zij vrede te nemen met verminderde inkomsten. En trouwens, zij zullen zich in die verarming wel evengoed schikken als wie zich nu waarlijk beroofd gaan voelen van alle have; niets immers maakt zoo gedwee als onder nood te gaan, en ik vertelde u gisteren nog, hoe te zinken in de echte, de onontkomelijke misère waarlijk voor alle weelde, en zelfs maar eenig uitzicht daarop, nederig-schuw en zelfs weiger maakt. Het lijdt voor mij geen twijfel meer: de beste, de afdoende vernedering van een volk verkrijgt men vooral door het verarmen, en - het moge weinig-idealistisch klinken, - niets leidt tot moreel gebrek als stoffelijk gebrek. Al is men daar nu wel niet aan toe: men ondergaat de geestelijke verenging der anderen; er is heel wat leelijkheid die ik, zonder ze natuurlijk te vergoelijken, thans begrijp; waar vele buitenstaanders trots en onafhankelijkheidszin hoopten die zij niet vonden, durf ik niet meer spreken van lafheid en aangenomen verslaving; want de vrijste man ondervindt den invloed van welke verknechting ook, zij moge buiten hem staan, zij weze opgelegd of onwillekeurig aanvaard....
| |
| |
- Maar het is niet met dergelijke gemeenplaatsen, die voor mij belang kregen alleen, omdat ik ze nu bij jammerlijke ervaring ken, en die ik u daarom, bij wijze van contrôle mededeel, dat ik u vanavond wilde bezighouden: 't verlies dat wij leden, de verarming die wij, gedwee, ondergaan, is van andere orde, en te gevoeliger, dat zij niet afketst op een afgesleten, een afgestompt gemoedsvlak. Wij weten trouwens, dat zij niet onherstelbaar is. Maar wij weten daarnaast, dat wij al weinig genoeg bezaten om, met alle berusting, van de tijdsomstandigheden geleerd, niet een gewaarwording te ondergaan van misnoegen, en haast van ontreddering.
Ik wil er mij wel voor hoeden, sentimenteel te worden: wat zou hij om mij, neen: om ons, zijne vrienden, lachen, hij die de held van deze eventueele verteedering is! Te meer dat ook dezen, die niet in alles denken als hij, beseffen dat hij eene werkzaamheid tegemoet gaat, waar ook wij baat van verwachten mogen....
Eigenlijk gaat het om niets anders dan dit: vandaag verlaat Kamiel Huysmans Brussel, om zich te gaan vestigen in Den Haag. - Dit zou ook in andere, normale omstandigheden reeds iets als eene Brusselsche gebeurtenis zijn. Niet alleen, omdat Brussel aldus een zijner ijverigste raads- en Kamerleden verliest, maar omdat het beteekenen zou - en nu ook beteekent -: afdoend verplaatsen naar het buitenland van een belangrijk internationaal lichaam: het centraal socialistisch bureau. Daar immers is Huysmans de algemeene secretaris van, en het is omdat Brussel als zetel van dat bureau onmogelijk was geworden, en overen-weer reizen naar den Haag, waar het thans gevestigd is en blijft, zooniet uitgesloten, dan toch nogal moeilijk
| |
| |
is, dat Huysmans ons moest verlaten. Wat echter in gewone tijden al door velen als onaangenaam en zelfs ongelukkig zou worden gevoeld, krijgt thans voor den doorsnee-Brusselaar nog heel wat meer beteekenis. Immers, weinigen hebben, in deze barre tijden, met hun ijver, hunne belangeloosheid en hun gezag ten bate van het Brusselsche, ja Belgische Gemeenebest zoo gewoekerd, als Kamiel Huysmans dat deed. Bekend als weinigen met de nooden van het eigenlijke volk en met de eischen ervan (niet voor niets vertegenwoordigt hij het in gemeenteraad als in parlement), had hij met al de kracht van zijne onbegrijpelijke werkzaamheid, als van zijn onverzetbaren wil, een zeer groot deel gehad in het systematisch lenigen van den heerschenden of dreigenden nood. Hij was het tevens, die het eerst aan den moreelen nood dacht, - natuurlijk met practischdoeltreffende gevolgen: hij immers stichtte verplicht schoolgaan voor de ondersteunde werkloozen, heel een stel vakscholen, waar ik u destijds over schreef, en waar luiheid te keer in gegaan wordt door een onderricht, waar de meer-of-min bejaarde, meer-of-min goedwillige leerlingen na herstelden vrede alle baat bij hebben zullen: 't beste misschien, dat den oorlog te wijten is, en waar velen, die het nu misschien nog niet beseffen, Huysmans eens dankbaar voor zullen zijn, - tegen den tijd dat wij weer eens edele gevoelens zullen gaan koesteren....
Zulke werkkracht en zulke wijze wil zijn het, die Brussel gaat verliezen op een oogenblik, dat er werkelijk nog wel plaatsing voor was. En dat is zeer te betreuren, en dat wordt dan ook algemeen, betreurd. - Dat ik echter met zoo'n ernstig gezicht, en verder op nogal baatzuchtigen toon schreef, dat wij weer wat armer geworden waren:
| |
| |
gij raadt dat het andere gronden moet hebben, dan bloot de welvaart van het Brusselsche diet. En gij hebt u niet bedrogen.
Goddank! wij genieten ook binnen 's lands grenzen den politieken godsvrede, en ik zou mij waarlijk schamen, had ik bij u ooit den indruk gewekt van het tegendeel. Het zet mij ten zeerste op mijn gemak om u te zeggen hoe dezen, onder Huysmans' vrienden, denwelken de belangen van de internationale sociaal-democratie minder-rechtstreeks ter harte gaan, met oprechten weemoed denken aan zijne afreis. Het socialisme vindt er baat bij, dat Huysmans tegenwoordig in den Haag woont; wij, zijne Belgische vrienden-zonder-meer, wij vinden het eenvoudig beroerd.
En dat zoudt gij onmiddellijk begrijpen, indien gij de groep vrienden, waar ik het hier over heb, wat van dichterbij kendet. Gij moet weten, er bestaan hier in België een schaar menschen, die ik mij niet schaam veroveraars te noemen, al is alle streberei hun doorgaans vreemd en al walgen zij er meestal voor, en die men in de wandeling ‘de Jongeren’ is blijven noemen, al zijn daar menschen onder van vijf-en-vijftig jaar, en is de jongste van de bende ouder dan vijf-en-dertig. Dien naam van ‘jongeren’ aanvaarden zij nog steeds gaarne, omdat hij blijkbaar ook nu nog voor dezen die hem blijven gebruiken eene beteekenis heeft waar zij zich niet om schamen moeten: die namelijk van absoluut onafhankelijk-zijn van al de vooroordeelen der vorige generaties. Of, om het vollediger uit te drukken: zij hebben, veel meer dan de voorafgaande geslachten, alle oordeel, alle idee, afhankelijk gemaakt van hun twijfel: uitgangspunt van alle zekerheid. Voor hen kwam men tot het geestelijke leven met een stel prin- | |
| |
cipes en tradities, waar niemand ooit maar met kritische bedoelingen aan dacht; en dat was werkelijk heel gemakkelijk, omdat het de helderste, de schranderste geest in eens en zonder dolen zijn doel, zijn richting, zijn voorop-bepalende plaats wees en bepaalde. Wie dan ook dacht er maar even aan, daar aan te tornen? De generatie echter, waar ik het hier over heb, kwam juist tot inzicht op het oogenblik der groote sociale crisis van de twintig laatste jaren der vorige eeuw, en de jongsten ervan onder den woedenden stroom van het anarchisme. Sloten zij er zich bij aan? Niet rechtstreeks natuurlijk, en althans niet met de daad. Maar evenmin konden zij den afschuw ervoor begrijpen der gevestigde geesten die er bij nature, en omdat zij nu eenmaal aldus geboren waren, voor walgden. Die vorige geslachten konden in de perfectie sceptici zijn: moest hun twijfelzucht het ook bij dezen der z.g. jongeren afleggen, waar hij immers een
aantal beginselen voor onaantastelijk-vanzelf-sprekend hield, hij had nooit zoozeer geleden onder den dorst naar liefde en waarheid, die hen in al de negatie die ze kwelde doorbrandde. Natuurlijk is bij zoo goed als allen van dat schoone heilige vuur al bitter weinig overgebleven: de meesten hebben zich in en naar de omstandigheden geschikt, en velen hebben uit wat ze vroeger onmeedoogend verwierpen, gekozen wat hun per slot van rekening het best te gebruiken leek. Allen echter, mag ik wel zeggen, hebben aan hun schoone idealistische jeugd eene herinnering bewaard,... die ze behoedt tegen opportunistisch dwalen. Ik zei u dat zij wars zijn van alle streberei: ook daardoor verdienen zij die reputatie van onverwelkbare, van waarachtige jeugd, die niet dan warme mildheid is. En het is, wat ze zelfs
| |
| |
jonger maakt dan degenen, die na hen komen. Dezen hebben het practische nut van principes en leerstellingen leeren inzien; zij hebben hun ambitie bepaald tot vaste, maar bereikbare objecten; zij zijn wijs genoeg, een onvermengd geloof te hechten aan wat hun begeerlijk en vooral voordeelig is. Moet ik u zeggen, dat zij in het oog hunner oudere broeders de dwepers van gisteren,... eerder wijsoud schijnen? Zoodat de ‘jongeren’ wessprake ook tegenover nieuwe, nogal-arrivistische generaties hun gelijken naam met eere mogen blijven dragen.
Onder die ‘jongeren’ was, te Brussel, Huysmans. Hij, de socialist, kon het heel goed wezen naast dezen liberaal als, eventuëel, bij genen katholiek; want ieder had nu eenmaal in de practijk hetgene gekozen, wat hem het dichtst bij de waarheid voorkwam. Een verschil van politieke of sociale inzichten was het trouwens niet dat ze scheiden kon, waar iets ze bond, dat heel moeilijk te definiëeren is, misschien niets anders is dan een zelfde uitgangspunt, maar dat berust, bij ieder, op even-groote eerlijkheid en liefde voor de naakte waarheid, moesten bij de eindelijke ontdekking ervan de dierbaarste gedachten er den doodsknak bij krijgen....
Ik zal niet zeggen, dat de oorlog nauwere vriendschap tusschen deze menschen tot gevolg had gehad: de oorlog vereenzaamt als het ware (of is dit eene blootpersoonlijke indruk?). Maar meer dan ooit gaf hij hun het gevoel van hunne saamhorigheid, ook waar zij elkander daarom niet meer ontmoetten, dan vroeger. En nu een hunner, nu Huysmans uit hun midden verdwijnt, is het met echt leed dat zij hem vertrekken zien.
Al troosten zij zich met de gedachte, dat hij in Hol- | |
| |
land menig misverstand, gesproten uit gebrek aan kennis van den echten stand der zaken, zoo b.v. wat Vlaamsche Beweging betreft, weer recht zal kunnen helpen, tot nut van 't algemeen....
N.R.C., 3 Januari 1916.
|
|