| |
| |
| |
Opnieuw: wederopbouw
I
Brussel, 28 September.
In de laatste dagen is men zich weer druk gaan bezighouden met den wederopbouw van wat in het vaderland verwoest of geschonden is. De bladen schrijven erover; de talrijke comité's, die zich met de zaak inlaten, leggen het bewijs af van doeltreffende werkzaamheid; van Duitsche als van Belgisch-officiëele zijde schijnt men er zich doortastend mede te bemoeien; en zelfs het publiek, dat zich anders om architectuur, laat staan om bouwkundige schoonheid, niet al te zeer gelegen laat, zelfs het publiek lijkt wel meê te willen doen. Zoodat het misschien van pas komt, hier samen te vatten wat zooal geschreven, gezegd en gedaan wordt.
Merkwaardig feit: niemand schijnt er nog aan te denken, dat verder verloop der feiten inzake vernielen, verrassingen kan meêbrengen, die natuurlijk niemand wenscht, maar die, wat en hoe men over de toekomst denke, vooralsnog geenszins uitgesloten zijn. Duitsche als Belgische regeering, zij houden zich allebei met evengroote gewisheid met heropbouw bezig, al ligt het voor de hand dat samenwerking van beide administraties voorshands zoo niet tot de onmogelijkheden, dan toch niet tot de onmiddellijk waarschijnlijkheden behoort. Althans, ik heb voorloopig niets vernomen van een vergelijk, als dat, door de Entente met het Duitsch-Belgisch General-Gouvernement tot herneming van den arbeid en oeconomisch herstel van het bezette gebied getroffen. Zou ook voor wederopbouw iets dergelijks
| |
| |
op handen zijn? Het ware, geloof ik, voorbarig dit te gaan hopen, alleen maar omdat op het oogenblik niemand met zekerheid over de toekomst beslissen kan.
Tweede feit, dat de opmerkzaamheid vestigt: men schijnt zich allerwege veel meer bezig te houden met, althans men schrijft en spreekt meer over het wederopbouwen, het aanleggen van nieuwe stadswijken op de plaats van vernielde, en wat dies meer, dan dat men zorg draagt voor behoorlijke huisvesting van dezen die onder de omstandigheden huis en have verloren hebben, en voor wie in den nakenden winter een ander onderkomen dient ingericht dan krocht en kelder, waar zij nu al genoeg geleden hebben om er niet verder moreel en lichamelijk in onder te gaan. Of vergis ik mij, en is in deze reeds gedaan al wat gewenscht en noodig was? Zijn alle dakloozen, ook op het platteland, verzorgd? Zal de winter hun niet te hard vallen? Zoo in dit alles werkelijk is voorzien: des te beter. Want het is van grooter belang, vermits van dringender nood, dan het herstel van openbare gebouwen, herstel dat, mijns inziens, bij wachten vooralsnog niet dan winnen kan. Werd voor de dakloozen aldus in voldoende mate gezorgd, dan moet dit echter in alle stilte en bescheidenheid zijn gebeurd; veel althans is er niet van uitgelekt; men heeft er voor zoover ik weet over gezwegen. Hoofdzaak is dan ook maar dat het geschiedde.... als het maar geschied is.
Het is dan, zooals ik zei, inzake van heropbouw niet bij schrijven en wrijven gebleven: er zijn daden, die men als een begin van uitvoering kan beschouwen, al moet, en kan, men nu ook niet gaan denken, dat die uitvoering in één-twee-drie voltrokken zal zijn. De eer van de eerste
| |
| |
dier daden, komt, als ik mij niet vergis, het gemeentebestuur der stad Dendermonde toe. Gij weet dat Dendermonde een goede elf maanden geleden verschrikkelijk geteisterd werd. Is het, omdat de nood er daardoor te feller drong: de moed ging er blijkbaar niet bij verloren, vermits men een paar maand geleden reeds niet alleen van wederopbouw sprak, maar de plannen en plattegronden daartoe klaar bleken, en den raad tot goedkeuring ervan waren overlegd. En het schijnt wel dat die goedkeuring aan de ontwerpen gehecht werd. Of de raad hierin zijne rechten niet te buiten ging? Ik verwijs u naar mijn brief van 4 Juli (den vierden onder titel: ‘Wederopbouw’), waar die rechtskwestie in behandeld wordt. De tegenwoordige rechtstoestand in België verzekert aan de gemeentelijke autonomie zeer vér-strekkende prerogatieven. Nu echter zooveel vernield werd, rijst de vraag of het in het algemeen belang niet zijn zou, aan die voorrechten restricties te gaan stellen die, - inzake staatswegenis b.v., die toch herzien kan worden, - heel het land ten goede zouden komen, of - inzake aesthetiek b.v., waar toch ook dient opgepast, - perk en paal zouden stellen aan al te weelderig-bloeiende smakeloosheid.
De aesthetische zijde van het vraagstuk werd in behandeling genomen te Gent, en het schijnt wel dat Brussel in deze het voorbeeld der stad Gent wil gaan volgen. Gent noch Brussel leden, architectonisch gesproken, onder den oorlog. Daarom juist kon men er zich misschien meer onbevangen met de toekomstige schoonheid van het land bezighouden. Men hield er zich mee bezig, of staat er zich meê bezig te houden, in den vorm van eene tentoonstelling; eene tentoonstelling niet van bloot plattegronden, waar
| |
| |
de leek slechts wat lijnen en kleurtjes, en niets-zeggende aanduidingen van ‘verdieping’ en ‘keuken’ en ‘trapzaal’ op lezen kan, en die alleen technisch-onderlegden kunnen boeien, maar ook en vooral van afgewerkte ‘maquettes’, miniatuurhuisjes die, misschien wat al te snoezerig, maar dan toch concreet en precies, toonen hoe het ontworpen gebouw er uit zal zien. Dit worden aldus uitnemende lessen-in-schoonheid, zeer geschikt om den smaak te louteren en te leiden. Dat men, bij eventueele keus, den eigenaar, die weer opbouwen gaat, bij dezen volkomen vrijen wil kan laten: het komt mij voor dat ook hier, met het oog op het geheele stads- of wijkdeel, kontrool zeer wenschelijk is.
Het ligt voor de hand dat de, zoo Duitsche als Belgische, autoriteiten meer in het bijzonder hunne aandacht wijden aan de openbare gebouwen, waar ze meer rechtstreeksch toezicht en zelfs eigendomsrecht op bezitten. Over her-opbouw of herstel van deze monumenten heb ik u breedvoerig geschreven in de drie eerste brieven, die ik hier einde-Juni en aanvang-Juli aan ‘Wederopbouw’ heb gewijd; ik zette er de onderscheiden zienswijzen in uiteen van dezen, die hierin bevoegd konden worden geacht, en waagde er opmerkingen bij, die andere bevoegden onderschreven. Onder deze bemerkingen was het verzet tegen onvoorwaardelijke reconstructie. Ik verklaarde - en ik weet dat velen het hierin met mij eens zijn - meer van een stukgeschoten puin en de evocatieve werking ervan te houden, dan van een wederopbouw, die, hoe streng in stijl ook opgetrokken, er alle waarachtig leven als bij definitie bij inboeten zou. Het weinige nu, dat wij weten van de inzichten der Belgische regeering en van het wetsont- | |
| |
ontwerp dat zij heet in zake herbouw te hebben samengesteld is, dat zij van het behoud van enkele bouwvallen ‘als getuigen van de verschrikking van den oorlog’ heeft afgezien. Men ziet dat de Belgische regeering zich op een standpunt plaatst, dat niet de aesthetische is. - Daar dit laatste ons vooral bezighoudt, kunnen wij meer leeren uit de inzichten der Belgisch-Duitsche overheid. Dienaangaande lezen wij in den Tägl. Rundschau, Berlin, van 20 dezer: ‘Der Referent für Städtebau und Hochbauwesen in der deutschen Zivilverwaltung Belgiens Karl Rehorst, der verdienstvolle Beigeordnete der Stadt Köln, hat, wie bereits kurz berichtet, auf der Kriegstagung für Denkmalpflege in Brüssel jetzt die künftigen Aufgaben des Städtebaus in Belgien behandelt, denen unsere Verwaltung vorarbeiten will. Die von ihm ausgestellten Leitsätze sind folgende:
Oeffentliche oder private Bauten von künstlerischem oder geschichtlichem Werte, die beschädigt oder nur teilweise zerstört sind, werden in den alten Formen wiederhergestellt. Alle öffentlichen und privaten Bauten von künstlerischem oder geschichtlichem Werte, die ganz oder in wesentlichen Teilen zerstört sind, werden keinesfalls in den alten Formen wieder aufgebaut. Alle Neubauten an Stelle der zerstörten müssen architektonisch anständig sein, in ihrer Formensprache die Zeit ihrer Entstehung erkennen lassen und sich dem Charakter der örtlichen Bauweise nach Möglichkeit anschliessen. Von Freilegungen ist grundsätzlich Abstand zu nehmen. Bei der in Belgien herrschenden Altertümelei fällt der Bauberatung die nicht ganz leichte Aufgabe zu, hier Wandel zu schaffen, damit vor allem die Harmonie der Stadtbilder als obersten Grundsatz zur Geltung kommt. Da grundsätzlich
| |
| |
Belgische Architekten die Bauaufgaben in Belgien lösen sollen, muss, wie Professor Dr. Paul Schumann in der ‘Kunstkronik’ mitteilt, die Bauberatung mit allem Nachdruck durchgefürt werden, soll anders nicht die Zukunft für alle missglückten Kunstleistungen Belgischer Architekten an Stelle der im Kriege zerstörten alten Bauten den deutschen ‘Barbarismus’ verantwortlich machen.
‘Rehorst beschäftigte sich dann noch mit der Frage, wie bei der Wiedereinrichtung der Wohnstätten neuer Hausrat geschaft und daher vielleicht die alte Handwerkskunst wieder belebt und gefördert werden könne. Der General-Gouverneur Exzellenz Frhr. v. Bissing erklärte zum Schluss bei der Besprechung des Vortrages sich mit Rehorsts Plänen einverstanden.’
Zonder verder op de inzichten van den heer Rehorst en hunne wenschelijkheid in te gaan, kan ik sluiten op een nog al grappig gevalletje. Gij weet dat de ‘Zivilverwaltung’ van het Duitsch beheer over België geruimen tijd geleden al Geheimrath Bode belastte met eene inventariseering van de schade die aan de Belgische monumenten werd toegebracht. Na hem schijnt prof. Gurlitt met zijne studenten uit Dresden naar hier over te willen komen om na te gaan hoe alles weêr in orde kon worden gebracht. Er was verder Baurat Rehorst van wie gij hierboven leest, en die eene officiëele opdracht had. En er moet eindelijk eene ‘Kommission Deutscher Architekten’ zijn, die eveneens inzake wederopbouw van België betrokken is. Die ‘Kommission’ moet echter, naar de Tägl. Rundschau van 16 September j.l. ons vertelt, geheel buiten het ‘Verband Deutschland Architekten- und Ingenieursvereine’ en den ‘Bund Deutscher Architekten’ gekozen zijn, hetgeen ‘lebhafte
| |
| |
Miszstimmung’ in beide lichamen tengevolge heeft gehad, daar zij vroeger bij het heropbouwen van Oost-Pruisen wel tot medewerking werden uitgenoodigd. De maatregel van den Belgisch-Duitschen gouverneur-generaal bevalt hun derhalve niet. De heeren schijnen er echter bij te vergeten dat Oost-Pruisen in Duitschland ligt, en België vooralsnog.... in België, waar toch ook architekten zijn, en niet zonder eenige Belgische bevoegdheid en ervaring, wat baron von Bissing erkent.
N.R.C., 6 October 1915.
|
|