| |
XVI
Brussel, 17 November.
Wij hebben een, niet gestolen maar eerlijk gewonnen weekje rust gehad. Het zal morgen acht dagen geleden zijn, dat de Kamer, alle besprekingen stakend, weer maar een nieuwe zitting - en eene belangrijke, want eene verkiezingszitting - inhuldigde. Dinsdag en Woensdag baarde de Kamer zich een bureel, wat niet ging zonder een paar kleingeestige tusschengevallen, en lootte zij de leden uit der onderscheiden maandcommissies, hetgeen verliep
| |
| |
middenin de gewone onverschilligheid. Donderdag vergaderden die commissies, om over de verschillende begrootingen te redekavelen. En eerst Vrijdag hoorden wij weêr, dat men in België eene schoolwet aan 't bediscussiëeren is.
Waarom ik zoolang gewacht heb, u over de toen-voort-gezette bespreking in te lichten? Puur om uw geheugen niet te overspannen. Want de eenige redenaar, die Vrijdag aan het woord was, en aan deze uiting van den menschelijken geest reeds de week daarvoren was gekomen, zal eerst overmorgen, Woensdag klaar komen met wat hem op de lever ligt.
Eene redevoering, die over die zittingen loopt? zie ik uwe verbaasde blikken ondervragen. En ik antwoord, koel als een ansjovis: jawel! Ik voeg er breedsprakeriger aan toe: 't wordt wellicht nog erger! En zoo gij van die verklaring te zeer schrikt, doet gij maar beter deze verslagen niet verder te lezen.
Want rechts als links, ja, de geheele Kamer schijnt van plan, tot in het oneindige over het hangende onderwerp te praten. Dat heet in België, zelf-voldaan en vergoelijkend: ‘Donner à la discussion toute son ampleur.’ Links is men verbazend gedocumenteerd tegen het vrije onderwijs, van als het ten onzent is gaan tieren. Het is wel of elk lid der oppositie zich een brok van het terrein heeft uitgekozen, waar hij zorgvuldig al de kwade grassen leest, die de gefanatiseerde scholen er door de eeuwen heen hebben gezaaid. (De beeldspraak is van mij, Corr.) En, al houdt dit nu ook soms met de discussie van onderhavige wet slechts tweedehandsch verband, ieder is er op uit - wat goed te begrijpen is en zelfs heel nuttig om te bewijzen hoe wars, ongeloofelijk bekrompen de Belgische
| |
| |
geestelijkheid door den band is, en hoeveel zij bij wat meer ruimte en ontwikkeling des geestes te winnen zou hebben, - ieder is er op uit, zijn weleens kwalijk geurenden oogst als een weinig-welkome spijs aan de trouwens geenszins hongerige regeeringspartij onder den neus te duwen. Wat, natuurlijk, de bespreking niet bespoedigt. - Rechts nu, lijkt men eveneens de meening toegedaan, dat men de discussie haar wijdloopige gang maar moet laten gaan. En dit, omdat wij in Juni weer Kamerverkiezingen hebben. Dit laatste brengt mee, dat de Kamerzitting reeds voor Mei gesloten moet worden. Wij zijn half-November. Over eene maand gaan wij met Kerstvacantie. En wij moeten, voor de schorsing, de begrootingen bespreken en stemmen. Als alles goed meêgaat, dan zouden wij niet veel meer dan drie maand hebben, om de schoolwet klaar te krijgen. Nu schrijft men aan de rechterzijde de volgende taktiek toe: laat zij aan de linkerzijde al den tijd over, om tegen het kloosteronderwijs al hare documenten en aanklachten te openbaren dan heeft zij daarin op het platteland en bij de behoudsgezinde burgerij een prachtig propagandawapen voor de verkiezing. Niets is gemakkelijker dan aan godsdiensthaat toe te schrijven, wat links aan het licht wordt gebracht. En terwijl men het over de onverdraagzaamheid der liberalen en socialisten heeft, kan men zwijgen over dat uiterst-kiesche punt, het eenige dat in België vermag echte, levende beroering te brengen: over de invoering van algemeen kiesrecht....
Ziedaar waarom men - al wordt het in de regeeringsbladen tegengesproken - zoo rechts als links aan de bespreking van het schoolontwerp ‘toute son ampleur’ wenscht te geven. Van zulke ‘ampleur’ gaf vooralsnog de liberaal
| |
| |
Buyl, die op 7 November begon, op 14 November voortging, en waarvan men hoopt dat hij op den 19en derzelfde maand besluiten zal - al is men er niet zeker van - de minste en volledigste maat.
De heer Buyl, oud-onderwijzer, is de wandelende ‘chronique scandaleuse’ van het vrije onderwijs. Gij kent de catalogi van Fransche wijnhandelaars, waar in zorgvuldige zincografie, de oneindig-rechtlijne kelders, met aan beide zijde de duizendvoudige mond van champagneflesschen, op afgebeeld staat. Het dossier van den heer Buyl is een dergelijke eveneens onoverzienlijke, eveneens prachtiggevulde wijnhandelaarskelder. En aan zijne leidende hand geef ik daar proefstalen van, - maar zij smaken eerder naar azijn.....
‘Het lijdt geen twijfel’, zegt hij, ‘dat de nieuwe schoolwet ons voert naar een nieuwen schooloorlog, als in 1879. De vier jaar, dat zij toen aan het bewind waren,- - van 1879 tot 1884 - betoonden de klerikalen zich echte revolutionairen. Priester Keesen, thans Romeinsch Monsignor en Belgisch senator, schold den koning eenvoudig uit. Een katholiek blad noemde dezen “het vijfde rad aan den wagen: een rad dat zes millioen 's jaars kost”. Wel kwam men in de Kamer tegen zulke houding op; maar het episcopaat zweeg en... de rechterzijde legde zich bij dit taciet bevel neêr. Duizenden katholieken werden in den ban geslagen, omdat zij hunne kinderen naar de openbare school zonden. Een pastoor riep in zijn sermoen uit, dat men op den koning moest schieten. De liberale volksvertegenwoordigers noemde men zwijnen, en zij werden beneden moordenaars gerekend. Te Roesselaere verklaart een priester, dat het beter was voor de ouders, met een molen- | |
| |
steen om den hals in zee te worden geworpen, dan hunne kinderen naar zedelooze scholen te sturen.
“Ik wensch”, riep een ander uit Walenland uit, “dat al de ouders, die ons hunne kinderen onttrekken, samen worden gebonden en in de beek gegooid”. Een andere nog: het is beter voor de kinderen, van honger te sterven, dan naar de gemeenteschool te gaan. En nog een andere noemde bedoelde ouders moordenaars van de ziel van hun kind. Elders noemt een pastor de onderwijzers dieven, moordenaars en slangen; nog elders heet het, dat ongodsdienstige onderwijzers niets dan prostituée's kunnen vormen. Te Herzele zei een kapelaan woordelijk: “De ouders, die hunne kinderen sturen naar de officieele scholen, zijn lieden, waarvan de man betrekkingen onderhoudt met de dienstmeid, en de vrouw met den knecht”. De Jezuïet van Mullen bekende, gezeid te hebben, dat het beter was, een mes te steken in het hart van het kind dan het “naar eene ongodsdienstige school te sturen”, hetgeen hij commentarieerde met de woorden: “het is beter het lichaam dan de ziel te verliezen”. Een pastoor kwam er gaarne voor uit, dat hij den wensch had uitgedrukt, de vrijzinnigen door allerlei plagen te zien teisteren. - En nu waren er wel betere priesters..... maar die moeten het bekoopen: hun werd zelfs de biecht geweigerd, evenals trouwens, de sacramenten werden ontzegd aan te weinig gedweeë huisvaders en -moeders..... Men hield het niet bij deze openlijke middelen: laster bleef natuurlijk niet uit, en vooral op de ziel van het kind werd drukking uitgeoefend. Aldus trapte de priester het gezag van den vader met voeten. Ook dat van den echtgenoot: de vrouwen kregen bevel, hunne echtelijke plichten, ook de intiemste,
| |
| |
te verzaken, zoo de man aan de geestelijkheid niet toegaf. Men zette haar aan, haar huisgezin te verlaten. De pastoor van Spontin ging verder: hij heette aan de kleine kinderen, te bidden voor den dood van vader, zoo hij ze naar eene “slechte” school wilde sturen. Van hun 14e jaar af, luidde het, zijn de zonen en dochters geen gehoorzaamheid aan hun vader meer verschuldigd in zake school-gaan.... De gevolgen bleven niet uit. Jonge meisjes verlieten hunne familie en bleven onvindbaar, zoolang de ouders aan den pastoor de toelating niet hadden gegeven, hunne dochter in een klooster op te laten nemen..... Terecht mocht Neujean in 1882 dan ook zeggen: “Zoo het inkwest naar den schoolstrijd uitgedraaid is op eene geweldige aanklacht tegen de Belgische geestelijkheid, dan is het omdat in geen enkel land de geestelijkheid zou hebben gedurfd wat de onze durfde”. Die woorden zijn nog steeds de waarheid: onze geestelijkheid is niet veranderd. En het is die geestelijkheid, welke gij door uwe wet de alleenheerschappij over ons onderwijs wilt verzekeren....’
Aldus de, weinig malsche, Buyl. (Gij begrijpt, dat ik wil zeggen: die weinig malsche documenten op de maag der rechterzijde stapelt.)
En die ons voor morgen nog meer voorbehoudt, naar men verzekert.
Hetgeen ik graag geloof.....
N.R.C., 20 Novermber 1913. |
|