Verzameld journalistiek werk. Deel 6. Nieuwe Rotterdamsche Courant januari 1913 - november 1913
(1990)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
stallen, pakt men in. Het publiek wordt niet meer toegelaten: de ruwe behendigheid der stoere hoveniers, die zulke teederheid kweeken, vervult de hallen, die weldra geheel ledig zullen zijn. Ik heb ze Zondag een laatste maal bezocht. En - ik verberg het u niet - met aandoening. Het is misschien dom, van schoonheid te houden; het is het heel zeker, niet aan bekoring te weêrstaan. Dit bloemengevuld paleis was een oord van schoonheid en bekoring; ik heb er innig genoten. Niet van de bloemen alleen: ook van de elegante menigte die hier, negen dagen, in weelde de bloemen nabijstreefde. men moge erom smalen: sierlijkheid der gestalten, kleur en vorm van bloemen, tot één geheel geschikt, blijven, ook in demokratisch-utilitaire tijden, verleidelijke betooveringen. En... ‘Alles affectatie; alles artificie; alles wansmaak!’ zei de vriend mij, die me Zondag bij dit laatste bezoek aan de Floraliën vergezelde. Die vriend nu, ik moet het bekennen, had gelijk. Deze Floraliën, met alles wat er mij, zoo aan bloemen als aan bezoekers en... bezoeksters heel diep en soms tot tranen toe in getroffen had, was het resultaat van... kultuur. Deze reuzen-reseda's, deze bijna zwarte anjers, deze wonderbare azalea's, zij zijn even onnatuurlijk, en de verleidelijke indruk, die er ons van bij blijft, is al even ongezond, als de jonge dames en mooie meisjes die men telkens, tusschen deze bloemen ontmoette, en die, bij wille van een Russisch decor-schilder - Léon Bakst - Perzische kleederdracht aan zijn gaan nemen; zij zijnal even geforceerd en fatterig als de baardelooze heertjes, die hier wandelen langs de grillige en ziekelijke orchideeën, | |
[pagina 286]
| |
en die model voor hoed en jaquette nemen bij de gril van een Fransch illustrator: Boutet de Monvel. Er is iets abnormaals, zooniet pervers', in onze liefde voor bloemententoonstellingen zooals deze was. Er is iets decadents in, natuur-producten alleen nog in hunne afwijkingen of kunstmatig-afgeleide evolutie te bewonderen. Nochtans antwoordde ik aan mijn vriend: ‘Herinnert gij u hoe, nog geen twintig jaar geleden, de dichter Robert de Montesquiou-Fezensac een bundel gedichten den titel gaf van “Les hortensias bleus”, aldus willende wijzen op het waarlijk-uitzonderlijke van zijne verzen? Toen waren blauwe hortensia's inderdaad nog wondere uitzonderingen. Tegenwoordig is het echter al heel moeilijk, nog een hortensia te ontdekken die niet blauw zou zijn... Gisteren zag ik te Brussel in een winkel van den Boulevard du Nord seringen staan, waar men in geslaagd was, safraan-gele, zalm-kleurige en scherp-blauwe tinten aan te geven. Ik vond het natuurlijk afschuwelijk. Maar over twintig jaar vinden wij misschien niets anders meer den safraan-gele, zalm-rozige en indigo-blauwe seringen. Wijlen de Vlaamsche schilder Xaveer de Cock was het gelukt, groene, grasgroene rozen te kweeken: op het einde van zijn leven kon hij geen andere rozen meer dulden.... En nu vraag ik mij af: moeten wij dergelijke aberraties afkeuren? Is fantazie, de menschelijke fantazie die zich altijd tegen de lijdelijke natuur schrap zet, en ze zoo dikwijls overwint - is de fantazie niet evenzeer een factor in den vooruitgang als hetgeen men logica, gezondheid, evenwicht noemt? Wie trouwens kent de waarde der rede, die niet ten minste éénmaal gekkerij heeft uitgehaald? Wat is gezondheid voor wie nimmer ziek is geweest? | |
[pagina 287]
| |
Wat betekent evenwicht voor wie nimmer is gevallen? En waar wij weten, dat het soms juist de fantazie, het onnatuurlijke, het buitenissige is, die per slot blijkt het beste bij ons wezen en onze noodwendigheden te passen, waarom haar dan, in ons dagelijksch, dorre en grijze bestaan, de plaats niet toe te kennen die zij, tegen onzen wil in, door eigen glimlachende kracht toch eindigen zal met in te nemen?.... Neen, ik hou nog niet van reseda's waar een boreling bij regenweer onder schuilen kan. Maar ik heb een hoogen hoed gekocht die tot op mijne ooren zinkt en... dien ik voor geen goed ter wereld zou willen wisselen tegen het zijden kachelpijpje dat, zes jaar geleden, bij den minsten zefier mijne lokken ontvlood. En dat meisje daar, met hare zuur-groene tuniek op den zeer wijden witten Liberty-zijden rok, die ik voor twee seizoenen te Blankenberge in den spanrok, waar zij niet mee lopen kon, bewonderde, bewonder ik heden nog veel meer, - al is zij twee jaar ouder geworden....’ Al deze wijsgeerigheid had ik uitgekraamd tusschen de Floraliën en de wijk Oud-Vlaanderen. Die wijk traden wij, tusschen twee hellebaardiers, binnen. ‘Waarom’, aldus betoogde ik verder, waarom stroomen de wandelaars hierheen, in plaats van zich bijvoorbeeld te begeven naar het, zeer goed ingerichte, en verder logische, gezonde en evenwichtige Moderne Dorp, dat er anders naast ligt, en waar men geen bijzonder entreegeld voor betalen moet? Eenvoudig omdat de gewone, de meestnuchtere mensch hunkert naar fantazie. Geloof mij, het zijn niet de dichters alleen die dweepen met het vreemde en grillige meisje Fancy, die niet gelukkig zijn dan als zij met het grillige en vreemde, maar blijde en bezali- | |
[pagina 288]
| |
gende meisje Fancy aan den arm loopen..... Gij roept triomphantelijk uit: Maar deze wijk ‘Oud-Vlaanderen’ is nu juist geene fantazie; al deze huizen en gevelkens zijn de weergave van authenthiek-bestaande huizen en geveltjes! Ik antwoord u: zijn zij, in onzen tijd, voor de menschen die er tusschenin wandelen, logisch, gezond en evenwichtig? Is het niet, omdat de ontwerpers ervan gewerkt hebben met materiaal, dat als de geschiedenis der Vlaamsche bouwkundige verbeelding is, - eene verbeelding die weinig rekening hield met nuttigheid, en wist dat men evengoed gezelligheid bekwam met schoone vormen als bijvoorbeeld met centrale verwarming?....’ Mijn vriend antwoordde niet. Met trage teugjes dronk hij, aan de herberg van de Groote Markt, waar wij gaan zitten waren, zijn Duitsch bier. Hij zag op naar het Belfort van Béthune, waar de lange vlaggen wapperden. In de gulden namiddaglucht was roziger de baksteenen gewelfde gaanderij van het Iepersche ‘Nieuw-werk’, het gebouw dat hier gemeentehuis en... restauratiezaal is. Zijn blikken dwaalden langs de West-Vlaamsche fleurige heerenhuizen, die aan de vier zijden van de Markt staan. En vlug weken zij van de rood-felpen gordijnen van het laat-zeventiend' eeuwsch tooneel, waar muziek op uitgevoerd wordt, en dat hier vloekt.... omdat het er alleen nuttigheidshalve is aangebracht. - Wij stonden op, wandelden langs de strenge, haast blinde Gentsche ‘steenen’, langs stoere en gezette Oost-Vlaamsche constructies, over de brug van het blijde riviertje, die ons bracht middenin Brugsche beminnelijkheid. Wij stonden voor een uitbloeienden boomgaard, met honderdjarige, uitgeknokte, mosbegroeide en witgekalkte appelaars. Het gras eronder lag vol bloesems, als doode | |
[pagina 289]
| |
vlinders. Links zagen wij stemmige geveltjes uit Goes en uit Veere; achteraan, in een haventje, eene Zeeuwsche mosselschuit... - ‘Gij hebt gelijk,’ zei mijn vriend, ‘wij moeten het illogische, laat staan het ongezonde niet geheel verdoemen. Maar het is nog geen reden dat men zich op de teenen moet laten trappen door menschen die in extase staan, of aldus voorgeven, voor een inktkleurigen camelia. Want ik heb eene eksteroog waar eene zwaartillige dame daareven haar stempel op heeft gedrukt. Vindt gij het nu nog abnormaal, dat ik al uw gevoelerigheid voor artificiëele schoonheid veroordeel?’
N.R.C., 7 Mei 1913. |
|