| |
| |
| |
De week
Brussel, 25 November.
Ik weet niet of het benoorden-Moerdijk zoo koud is als in België; maar hier is alle waarachtig, alle openbaar leven bevroren. Deze week was, voor de Belgische politiek, en zelfs voor de wereldpolitiek, er wél eene van eenig belang: de gebeurtenissen vermochten echter niet den Waalschen evenmin als den Vlaamschen geestdrift te ontdooien; wel brachten sommige dagbladartikels er wat animo in, maar dan alleen aan cafétafels of aan den huiselijken haard, waar het lekker warm is. De groote strooming van belangstelling, vreugde der krantenventers, was er allesbehalve. De bespreking der kwestie van 's lands verdediging, die de politieke hoofdschotel dezer week was, nam de publieke aandacht maar in geringe mate in; en waren, vier dagen na mekaar, de Kamertribunes ook proppensvol, 't is dat ze altijd proppensvol zijn als het buiten vriest, daar in de Kamer de heerlijkste temperatuur der wereld heerscht, en men daarenboven het heerlijk vooruitzicht geniet, Kamerleden onder mekaar haartjepluk te zien spelen.
Maar de dilettanten, op dit genoegen uit, zijn er deerlijk van gespeend geweest. Er werd niet meer haar geplukt dan gewoonlijk geschiedt; niettegenstaande de heldhaftige, haast uitdagende, houding van onzen minister van oorlog, luitenant-generaal Hellebaut, is de bespreking slap geweest; waar de minister zich gestadig terugtrok achter het geheim der verdedigingsmaatregelen - onze machtige buren mochten eens vernemen over welke verpletterende
| |
| |
krachten wij beschikken, en hoe fijn wij het aan boord zouden leggen om ze te ontzenuwen en met lamheid te slaan! - waar de minister achter waardige voorzichtigheid en nobele afwijzing van alle verdachtmaking het minder-gunstige van een toestand verborg, die voor 't oogenblik wel niet zoo heel schitterend zal zijn (hij ontkent het niet, de minister), toonen zijne tegenstrevers een gebrek aan bedrevenheid, die hun aanvallende houding versnippert en verkleint tot een guerilla-oorlog; zij hebben blijkbaar geen vasten grond onder de voeten: hunne onbevoegdheid schampt op technische vragen af (er is slechts één oudofficier in de Kamer: de jong-katholiek Pirmez, die generaal Hellebaut wel niet bekampen zal); en in den grond gevoelt de onpartijdige buitenstander, de objectieve toeschouwer, dat het hier evenzeer te doen is om een bekampen der regeering, dan waarlijk om de verdediging van het land te verzekeren. Want de tegenstrevers van den minister van oorlog hebben het toegegeven: sedert generaal Hellebaut aan het bewind is, kwam er toch wel verbetering; hij bracht aan België een begin van dienstplicht, en het is inderdaad niet zijne schuld, zoo de dienstplicht niet met meer nadruk en meer algemeene beteekenis in de wet is geschreven. Hetgeen niet wil zeggen, dat er niet nog veel, oneindig veel te doen is in ons land. Wat langs zijn kant minister Hellebaut gaarne toegeeft....
Ik herhaal: vooralsnog zijn de debatten over de legerkwestie tamelijk saai gebleven. Ze werden alleen pikant, als er, naar Belgischen trant, persoonlijkheden bij betrokken werden, hetgeen nu juist niet altijd verkwikkelijk is. Dat trouwens de Kamerleden, niet meer dan het publiek, er geene overtollige aandacht aan wijden, is het gevolg
| |
| |
van eene Belgische eigenschap. De Belg, in tegenstrijd met den burger van de meeste andere naties, heeft allesbehalve een soldatenhart. Hij vindt duizend en éen middel uit om aan den krijgsdienst te ontsnappen; het invoeren van den dienstplicht, hoe zacht ook toegepast, heeft een goed deel van het land misnoegd; dat de katholieke regeering die vraag aandurfde ligt niet aan eene onwrikbare overtuiging, maar alleen aan het systeem dat erin bestaat, de tegenpartijen de wapenen uit de hand te nemen door het verwezenlijken, geheel of gedeeltelijk, en natuurlijk in katholieken zin, van de hervormingen die het programma uitmaken van de vereenigde linkerzijde. De Belg wil geen geld geven voor het leger, en hij onthoudt zijne stem aan dezen die er hem vraagt. Liever dan de begrootingen te zien verkwisten aan nieuwe kanonnen, gelooft hij aan de onschendbaarheid van onze neutraliteit. Hij heeft evenveel vertrouwen in de internationale verdragen als in een goed-ingericht leger. Of liever, hij gelooft even weinig in het weerstandsvermogen van het Belgische leger, hoe goed ingericht ook, als in de verdragen die ons beveiligen. En daar heeft de Belg misschien wel gelijk in.... Aldus redeneert de Belg, die niet gaarne in zijn gewoonten en in zijn gemak gestoord wordt, en die door niets uit zijn humeur wordt gebracht dan door vragen naar geld, naar meer geld voor versterkingen en wapenen. Waarbij de lauwheid van zijne vaderlandsliefde - een luxe-artikel! - hem geenszins terug doet schrikken voor het feit dat, in voorkomend geval, eene naburige en machtige natie zeer zeker bereid zou zijn gevonden om bij de verdediging van het grondgebied een handje toe te steken.
En meen niet dat alleen internationalisten, socialis- | |
| |
ten, ideologen die van de vereenigde staten van Europa droomen, zelf-bewuste wereldburgers in een woord, aldus denken en spreken; ook de bourgeoisie, al gaat zij soms luidruchtig prat op hare hoedanigheid van Belgisch burger, zou er eventueel geen bezwaar in zien, Duitschland of Frankrijk tusschen te zien komen in omstandigheden die, zelfs in de beste verdedigingsvoorwaarden, België ongetwijfeld, en na een wederstand die te pijnlijker zou zijn en te duurder zou komen te staan naar hij langer zou volgehouden worden, onmachtig zouden laten. Wij hebben in Duitschland de grootste belangen, Frankrijk wordt door tweevijfden der Belgen als een tweede vaderland beschouwd; en het zijn per slot van rekening slechts die heethoofden van flaminganten, die noch van Duitschland noch van Frankrijk willen afhangen, welke als ondubbelzinnige Belgen mogen worden gequoteerd, daar zij alleen (en ik reken er een handsvol Walen bij, die van de Vlamingen de waarde der ‘petites patries’ hebben geleerd) willen leven naar eigen aard, volgens den natuurlijken uitbloei hunner raseigenschappen, en daarvoor ook wel desnoods vechten zouden, liever dan opgeslorpt te worden door heterogene machten.
Die vermindering aan liefde voor het ‘kleine’, het provinciale vaderland, dat men in het cosmopolitische België gevoelt en overal waar het bewustzijn niet wakker werd van al wat men verliest, bij het opgeven der raseigenschappen - die vermindering is niet alleen het gevolg der groote internationale handelsbetrekkingen aan geld en waren: zij vloeit gedeeltelijk voort uit de verbreiding der socialistische gedachte, die de maatschappelijke klas boven het ras stelt. In den strijd tegen het milita- | |
| |
risme - om op mijn onderwerp terug te keeren, - heeft zij er vooral op gewezen, wat de arbeider te verliezen heeft bij uitbreiding der militaire machten. Het is dan ook om die leidende gedachte, dat het internationale socialisme de pacificistische idee tot haar eigendom heeft gemaakt. Want het lijdt geen twijfel: het socialisme dingt, in België althans, naar het monopolie van de beweging voor wereldvrede; althans het wil er den schijn aan geven, dat het alleen wereldvrede bewerken en verzekeren kan. Dit bleek weer uit de vergadering, door de Belgische groep der Interparlementaire Unie beleid onder voorzitterschap van minister Beernaert - het tweede feit dat ik u als eene belangrijke gebeurtenis dezer week wilde voorstellen, en dat nog oneindig minder de aandacht trok dan de legerbespreking in de Kamer, - en waar betreurd werd dat er weêr zoo'n leelijken oorlog woedt om Tripolis. Op die vergadering waren het weêr socialisten die het hooger woord voerden, en den schijn aannamen, de eenige waarachtige, de alleen-praktische verdedigers van den vrede te zijn.
Die schijn, men kan het zich niet ontveinzen, berust op goede gronden: alleen de socialistische partij misschien zou, in voorkomend geval, door hare sterke inrichting, op een Europeeschen oorlog invloed kunnen hebben. Daar is natuurlijk ook wel de finantie; daar zijn de ekonomische belangen; maar zij zijn wisselvallig en kunnen tegenstrijdig zijn. Terwijl de socialistische wil eene levende, eene koppige macht is. En bij deze vaststelling rijst op natuurlijke wijze de vraag, of het niet hoog tijd gaat worden dat ook de pacifisten zich steviger zouden inrichten; zich, nationaal en internationaal beter
| |
| |
organiseeren zouden, buiten allen partijgeest om, en boven allen partijgeest uit, al ware het maar om te beletten dat één der partijen alleen met de tropheeën van de overwinning ging prijken,.... voor zooverre van overwinning bij een beweging voor den vrede geene contradictie in terminis is, en - aan zulke overwinning voor het oogenblik mag worden gedacht. Het zou van de, - in deze: heilzame, - werking der socialisten niets afdoen (het heilzame slaat hier natuurlijk alleen op het bevorderen der vredesidee, geenszins op het negeeren der noodzakelijke weerbaarheid en der actieve vaderlandsliefde): het zou alleen aan de socialisten hunne eenheid in werking ontleenen, die hunne kracht uitmaakt. En ik vraag me af, nu ik toch op dat terrein ben, waarom de beweging tot zulke organisatie niet van kleine landen als België en Nederland, en meer bepaald zelfs van Nederland zou uitgaan. Zijn wij het niet, die, met al onze liefde voor den geboortegrond, het meeste gevaar oploopen dien geboortegrond, en wat er voor ons aan verbonden is, onze taal, onze zeden, onze eigene levensuiting: iemand heeft het gisteren, in groote internationale stroomingen, die ons, niettegenstaande den heftigsten tegenstand, vernietigen en uitroeien zouden in hetgeen ons het dierbaarste is?
Dat zeer dierbare, onze taal, onze zeden, onze eigene levensuiting; iemand heeft het gisteren in eene voorlezing van de Brusselsche Balie, tegen mijne verwachting in, en tot mijn innige spijt, belasterd en overbodig verklaard. Deze iemand is een gezaghebbend en gevierd man; hij is....
Maar deze brief werd te lang, zoo ik u daarvan bleef
| |
| |
voortvertellen. De zaak is het waard, dat ik haar morgen in een afzonderlijken brief behandel. Hetgeen ik dan ook doe, o lezer....
N.R.C., 27 November 1911. |
|