Juliaan van der Linden †
Brussel, 20 October.
Plots, zonder de voorbereiding dat wij hem ziek wisten, treft ons het bericht: Juliaan van der Linden is dood; eene longontsteking heeft hem in enkele dagen weggesleept.
En onmiddellijk rijst ons zijn beeld voor de oogen, gelijk wij hem zagen voor het laatste, nog geen maand geleden, op den dijk van Blankenbergen: tegen den hoogen wolk-bejaagden avond-hemel aan, zijne schrale, maar pezige en veerkrachtige natuur; bij korte en moedwillige passen naderend in het flapperende overjasje, de eene hand vlak op de sportpet die wel heen wou vliegen; de andere, mager en knokig-geel, hartelijk naar mij uit; glimlachend met dien schranderen glimlach die ineens sympathiek vermocht te maken het waskleurige gelaat dat blonk op de harde jukbeenderen en dof-droog uitliep in den sterken, assymetrischen kin; snuivend de fijne en wijd-open neus; vriendelijk achter het scheeve lorgnet de scherpe kraal-oogen die, in het gelaat van dien overtuigd-geloovige, peilend en haast angstwekkend konden staan als bij een geboren en halstarrig scepticus.
Mijne eerste vraag was naar zijne gezondheid.
- ‘O, heel goed nu,’ zei hij. ‘Van winter heb ik wel wat geleden aan de borst. Maar deze heerlijke zomer heeft mij opgeknapt; en nu geniet ik van mijn vacantie, bij mijn zoon, die hier dichtbij een villa heeft.’
En met gretigheid informeerde hij daarop naar de Vlaamsche literaire beweging, naar den groei der Vlaamsche kultuur in hare jongste uitingen.