| |
| |
| |
Hollandsch-Belgische toenadering
I
Brussel, 27 Juni.
Hedenmiddag kwam de derde Hollandsch-Belgische Conferentie tot het bewerken van oeconomische toenadering tusschen beide landen in den Senaat bijeen. En laat me maar onmiddellijk zeggen, dat er voor Nederland deel van uitmaken: de heeren Stork en jonkheer van der Maesen de Sombreff, leden der Eerste Kamer der Staten-Generaal; jonkheer van Nispen tot Sevenaer, Tydeman, Treub, Middelberg, de Monté Ver Loren, mgr. Nolens, de jonkheeren van Asch van Wijck, Van Doorn, Van Lennep, leden der Tweede Kamer; Kiewiet de Jonge, voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Verbond; van Welderen baron Rengers, baron Collot d'Escury, Waller, de Stoppelaer, van Herwijnen, Plemp van Duiveland, de Bruine, Kolkman van Gouderak; en als secretarissen de jonkheeren de Brauw, E.C. van Doorn en M. van Rijckevorsel. Voor België treden op: de ministers van state Beernaert en Dupont; de senatoren Berryer, Braun, graaf 't Kint de Roodenbeke en Sam Wiener; de oud-senatoren graaf van Ursel, Picard en Solvay; de Kamerleden Carton de Wiart, de Sadeleer, Franck, Janson, Levie, Mabille, Poullet, Tibbaut, Van der Linden, Vandervelde, Van de Walle, Verhaegen, Warocqué, met voorzitter Cooreman aan hun hoofd; de oud-volksvertegenwoordiger De Vriendt, kunstschilder; oud-burgemeester Buls en nieuw-burgemeester Max; professor dr. Paul Frédéricq; de heeren Corty en Greiner, en eindelijk de secretarissen, niet minder dan zes in getal: Baie, Braun, des Cressonnières, De Raet,
| |
| |
Hennebicq en Olivier.
En na dit lijstje, dat gegerust kunt overslaan, wil ik u over den eersten dag dier conferentie een en ander vertellen. Laat ik maar beginnen met te zeggen, dat men extrakosten heeft gedaan in den Senaat: aan de deuren staat een eere-piket, bestaande uit vervaarlijke grenadiers; voor de heeren uit Holland heeft men thee laten zetten (de Belgen houden het bij grogjes); en in de openbare tribunes heeft men dames toegelaten.
't Moest om half-drie beginnen. Om half-drie stipt gaat dan ook een deur open, - en verschijnt de oude heer Beernaert.... alleen. Hij beziet (voor de hoeveelste maal?), al de mooie graven van Vlaanderen, die, op hun gulden veld, langs den ronden muur der zaal hun stilstaande rei schakelen... De heer Beernaert schijnt het onaangenaam te vinden, hier ongezellig alleen te zijn. Hij gaat dan ook de andere leden roepen. Om kwart voor drie treden ze, nonchalant, binnen. Tezelfder tijd verschijnt een geheimzinnig personage in de diplomatieke tribune. Men kan beginnen.
Aan het bureel gaat minister Beernaert zitten; links van hem mr. Treub, rechts mr. Tydeman. De overige heeren doen losjes, alsof ze heusch Belgische senatoren waren. Vooral de jonge secretarissen schijnen zich bijzonder thuis te gevoelen. En men lacht, en men praat. Tot voorzitter Beernaert het woord neemt, met zijn neus-stem en zijn groote autoriteit. Hij spreekt een zeer belangrijke redevoering uit waarvan Reuter u reeds iets gemeld heeft.
In het bijzonder wees de minister op de bemoedigende cijfers, die de krachtige ontwikkeling aantoonden der
| |
| |
betrekkingen tusschen Nederland en België. Immers is van 1897 tot 1907 de invoer van Nederland in België van 159 millioen gestegen tot 299 millioen, derhalve met 88 percent in 10 jaar. België voerde in datzelfde tijdperk in Nederland in met een stijging van 61 procent. De Nederlandsche uitvoer naar België klom sedert 1907, wat de hoeveelheid betreft, van 1,485,767 ton tot 1,709,629 ton, terwijl de uitvoer van België naar Nederland in dien zelfden tijd van 2,163,784 ton aangroeide tot 2,431,683 ton.
De minister leidt daaruit af, dat de beide landen elkanders beste klanten zijn, terwijl het evenwicht, dat in ons beider ruilverkeer bestaat, voor hem een bewijs is van den groei van het voortbrengingsvermogen der twee gebieden, die elkander aanvullen tot beider groot voordeel.
Doch het zijn niet alleen materieele belangen, die de goede betrekkingen bevorderen tusschen Nederland en België: ook persoonlijke banden ontstaan steeds meer tusschen de bewoners. Van 1898 tot 1908 is het verkeer per spoor tusschen de twee landen toegenomen met 56 procent. Het Algemeen Nederlandsch Verbond heeft een inlichtingenbureau opgericht om het reizen van Nederlanders in België te vergemakkelijken en gedurende de vacanties een ruil van kinderen te bewerken.
In alle Vlaamsche steden, zeide de minister, heeft men dit jaar van den grooten Vondel werken kunnen hooren in uwe taal, evenals gij onze Vlaamsche letterkundigen waardeert, Guido Gezelle vooraan, den eerste van allen.
De vacantie-leergangen, die, thans onderbroken door de Leidsche feesten, in September worden gehouden en waar achtereenvolgens uwe meest uitstekende hoogleeraren zich
| |
| |
doen hooren, worden door zijn landgenooten, zoo verzekerde de Belgische minister van staat, met belangstelling gevolgd en het succes dier cursussen is zoo groot, dat men dergelijke lessen ook organiseert te Wageningen en te Delft.
Ook op de hartelijke betrekkingen, die de sport schept tusschen beide landen, wees de heer Beernaert en herinnerde aan het plan om beurtelings te Brussel en in Den Haag olympische spelen te houden en aan de herhaalde verschijning van Nederlandsche en Belgische officieren op hippische wedstrijden.
Ten slotte maakt de minister melding van het feit, dat de Nederlandsche industrieelen op denzelfden voet worden toegelaten op de metaal-beurs als de Belgen.
Dit zijn dan de bestaande betrekkingen. Doch ook voor het vervolg worden er regelingen voorbereid, die leiden moeten tot een vernauwing der banden tusschen de twee rijken.
In dit verband wijst de minister op de zorg voor de verbetering van het postverkeer en op de pogingen der Hollandsch-Belgische Commissie om de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen uit een der landen te verkrijgen in het andere land.
Ook voor de bescherming van het auteursrecht in de beide landen, waardoor zij elkanders letterkundigen en kunstenaars zouden behandelen op gelijken voet, heeft de Commissie geijverd. De minister verwacht, dat haar streven in dat opzicht weldra met goeden uitslag zal worden gekroond, daar het wetsontwerp, waarbij goedkeuring wordt gevraagd tot de toetreding van Nederland tot de te Berlijn herziene Berner Conventie, binnenkort schijnt
| |
| |
te zullen worden ingediend bij de Staten-Generaal.
Een vierde regeling is aanhangig bij de Commissie en betreft de scheepshypotheken, die een gelijkluidend recht behoeven in de verschillende landen.
Ook landbouwvraagstukken zijn in studie bij de Commissie, wier zesde sectie zich met name bezig houdt met de regeling van den in- en uitvoer van vee en het gebruik van tuberculine aan de quarantaine-plaatsen aan de Belgische grens.
De minister eindigt met een opwekking om steeds nieuwe kwesties aan een onderzoek te onderwerpen en op te lossen, wat wederom de voornaamste taak dezer zitting moet zijn.
Van het antwoord, dat mr. Tydeman hierop in het Nederlandsch uitsprak, deelen wij hier nog het volgende mede:
Na vriendelijke woorden van dank gesproken te hebben namens de Nederlandscheleden van de Nederlandsch-Belgische Commissie voor de vriendelijke woorden, waarmede de minister van staat Beernaert hun bij de opening van deze derde bijeenkomst het welkom had toegeroepen, zeide spr. tot dezen: Wij weten het, gij hebt het ons in der tijd gezegd, dat de nauwere aaneensluiting van België en Nederland steeds een uwer lievelingsdenkbeelden is geweest. Welnu wij willen U bij de verwezenlijking daarvan ter zijde staan, opdat gij er van getuige zult zijn, hoe dit uw denkbeeld meer en meer als juist wordt erkend en hoe wij, naar het mij met alle bescheidenheid wil voorkomen, den goeden weg hebben ingeslagen, om te bereiken hetgeen door U is bedoeld.
Vervolgens wees mr. Tydeman er op, dat het jaar 1910 een gedenkwaardig jaar in de geschiedenis van België zal zijn zoowel door de troonsbestijging van koning Albert als door de
| |
| |
tentoonstelling over welker belang spr. in den breede uitweidt.
Dan komende tot de resultaten van het gemeenschappelijk werk der Nederlandsch-Belgische Commissie, noemt spr. die nog niet groot; het zou hem niet verwonderen, dat sommigen zelfs eenigszins teleurgesteld zijn. Onze wenschen, vervolgde mr. Tydeman, uitgesproken in onze vorige bijeenkomst, na degelijk onderzoek en bestudeering der vraagstukken in de subcommissies, en in de algemeene vergadering, zijn nog niet in vervulling gegaan. Ik denk aan het posttarief. Hoezeer alle cijfers er op wijzen, dat het verkeer op elk gebied tusschen de beide landen, eene sterke en voortdurende neiging tot expansie heeft en dat derhalve ook eene verlaging en vereenvoudiging van het posttarief tot een belangrijk accresvan het postverkeer moet leiden, zoo schijnen de enkele tonnen gouds, die als aanvankelijke achteruitgang becijferd werden, een hinderpaal te zijn, om deze zoo gewenschte en zoo beteekenisvolle toenadering der beide landen tot stand te brengen. Dit zal ons niet beletten, zooals gij reeds vernomen hebt, de verlaging van het tarief der telefonen op onze agenda te brengen. En hoezeer eene tariefsverlaging aan het internationale telefoonverkeer ten goede komt, is wel gebleken in Nederland, waar nu, tengevolge van het verlaagd tarief met Duitschland, het verkeer met dat land in enkele jaren is vervijfvoudigd, terwijl dat met België slechts langzaam stijgt en achterlijk blijft.
Ook de wenschen der Commissie, beoogende den invoer van jong vee in België gemakkelijker te zien gemaakt, en anderzijds eenige faciliteiten aan onze allernaaste Belgische vrienden, de landbouwers op de grenzen, toe
| |
| |
te kunnen staan, waartoe de Nederlandsche regeering zich dan bereid zou verklaren, zijn vrome wenschen gebleven. Hadden wij misschien gedroomd de jonge drachtige vaarzen met honderden en duizenden, ten gerieve van den kleinen landbouwer en veefokker, over de grenzen te zien trekken, ter verbetering ook der Belgische veeslagen, ook hier is de barrière overeind gebleven. Toch wijzen de statistische cijfers uit, dat de veevoorziening een wederzijdsch belang is en blijft van den eersten rang. Het accres der laatste jaren van den vee-invoer in België uit Nederland is zeer sterk. In 4 jaren, 1906-1909, is de vee-invoer met 50 pct. gestegen. En ook in 1909 was de stijging wederom belangrijk, t.w. met plm. 12 pct. In 1909 werden niet minder dan 70,000 stuks vee uit Nederland in België ingevoerd.
Meer succes schijnt onze voorbereidende arbeid te zullen hebben, waar het betreft de uitvoerbaarheid der vonnissen over en weer. Want dit mag ik hier wel meedeelen, dat het uitstekende stuk werk in onze Commissie hierover geleverd, bij de nu ernstig in behandeling zijnde overeenkomst, van veel nut is geweest. Met veel belangstelling hebt gij uit de rede van den heer Beernaert eenige détails vernomen, die voor mij, evenals voor u, nieuw waren. Er blijkt uit, dat wij op dit punt derhalve binnen afzienbaren tijd hopen een even logischen, als praktischen maatregel ten nutte van de rechtszekerheid, basis van elk verkeer, te zullen zien tot standkomen.
Wat betreft de toetreding van Nederland tot de Berner Conventie meen ik wel te mogen verklaren, dat naar aller meening Nederland den langsten tijd zijn isolement zal hebben volgehouden. Sprak ik zooeven van eenige teleur- | |
| |
stelling; voor hen, die van den aanvang af hebben gemeend en gezegd, dat wij geen werk van één dag maar een werk van geduld ondernamen, zal die teleurstelling niet zoo groot zijn geweest. En zij die, zooals velen onzer, gedurende eenige jaren in de gelegenheid waren, ook achter de coulissen van het staatkundig en gouvernementeel leven een blik te slaan, zullen wel begrijpen, dat het ten slotte nog gemakkelijker is om wenschen uit te spreken dan ze tot uitvoering te brengen.
Het zij dan ook verre van mij, hier eenige bemerking te willen maken op gouvernementeel beleid of op de bejegening die wij van de zijde van regeeringspersonen ondervonden, slechts is mijne bedoeling, onze Commissie te stimuleeren om door te werken, de hand aan den ploeg te houden, ook al worden onze wenschen niet aanstonds bevredigd, ook al leidt onze studie - hoe zou het anders kunnen - nu en dan tot een negatief resultaat. Een groot en dankbaar terrein van studie ligt voor ons open. Die studie, die arbeid moet de reden van bestaan onzer Commissie blijven.
Zijn de zichtbare en tastbare resultaten van den arbeid niet groot, er zijn, naar mr. Tydeman meent, toch wel resultaten verkregen. Er zijn van die onzichtbare stroomingen die veel ten goede kunnen doen komen aan eene toenadering, een beter elkaar kennen, een beter elkaar begrijpen, het daaruit voortkomend besef, dat men ook in schijnbaar geringe zaken elkaar de hand moet reiken en ter wille moet zijn. Het zou mij niet moeilijk zijn de sporen, dat deze stroomingen reeds werkzaam zijn, bloot te leggen. De heer Beernaert heeft gewezen op wat hij noemde ‘menus faits’. Spr. zou ze kunnen aanvullen, maar
| |
| |
hij geeft er echter de voorkeur aan dat niet te doen. Het halve licht heeft dikwijls meer bekoring dan de volle zon. Laten wij deze ‘menus faits’ niet verwaarloozen, maar een aansporing laten zijn om voort te gaan op den ingeslagen weg, met ijver, met volharding, met toewijding.
Er wordt, zoo zeide spr. ten slotte, weleens getwijfeld aan de levensvatbaarheid van kleine staten, z.i. volkomen ten onrechte. Met een opbloeiend internationalisme, met een oplevenden geest van algemeene toenadering der volkeren, zich uitende b.v. in de begeerte om de betrekkingen der volkeren door rechtspraak te regelen, herneemt het nationaliteitsgevoel zijne rechten. Het moge paradoxaal klinken, zooals nog onlangs door een der hier aanwezigen is opgemerkt, in een geestig artikel aan ons gewijd, het is zoo! Alom wenscht men de opleving te bevorderen van die beste eigenschappen en karaktertrekken, die een volk als zoodanig kenmerken. De eigen talen, ja zelfs de dialecten worden gecultiveerd, het nationale leven, zich afspiegelende in woning, kleeding en gewoonten, wordt bestudeerd en in eere gehouden. Vaderlandsliefde en onafhankelijkheidszin zijn en blijven, Gode zij dank, gangbare begrippen.
En met dat herlevend nationaliteitsgevoel rijst het bewustzijn, dat de kleine staten een nuttige, een verheven rol hebben te vervullen; dat zij beter dan die groote en machtige complexen, met hunne reusachtige administratiën en drommen van ambtenaren, in staat zijn de zuiverheid in het beheer en in de politieke zeden te bewaren; dat de vrijheid en de onafhankelijkheid van den individueelen staatsburger bij hen beter zijn gewaarborgd, naar mate hunne instellingen meer op de leest van autonomie en de- | |
| |
centralisatie zullen kunnen zijn geschoeid.
Dit alles, zegt mr. Tydeman, geldt wel in het bijzonder voor België en Nederland, bevoorrecht door hunne geographische ligging en klimaat, hoogstaande in welvaart, cultuur en historie. Maar wij willen dan ook ons van die roeping bewust zijn, wij willen die hooge positie van kleine staten blijven innemen. Die plicht legt ons tevens zware verantwoordelijkheden, zware lasten op de schouders, die alleen door eene ontwikkelde en welvarende, zoo materieel als moreel hoogstaande bevolking kunnen gedragen worden.
Wij kunnen, zoo besluit mr. Tydeman, elkaar hierbij steunen. Wij kunnen door onze nabuurschap, door de gelijkheid van belangen, door onze gelukkige aanvullende eigenschappen van land en volk, elkaars economische en rechtspositie belangrijk versterken. Wij kunnen, met behoud van ieders zelfstandigheid, de banden nauwer aanhalen, opdat wij een van zin blijken te zijn, waar het geldt te toonen, dat onze beide natiën, onder een wijs en verlicht bestuur, hunne taak zoo in moederland als in Koloniën willen getrouw blijven en aan de spits dier landen, waar het recht en de volksvrijheden heilig zijn!
Na de treffende, zeer toegejuichte rede van mr. Tydeman, en een woordje van dank van voorzitter Beernaert, ging de vergadering uiteen, - om straks weêr samen te komen aan een banket en later op het stadhuis, waar burgemeester en wethouders ze zullen ontvangen. Hierover morgen meer.
N.R.C., 28 Juni 1910. |
|