| |
| |
| |
Fransch federalisme en Vlaamsche beweging
Brussel, 16 Februari.
In de Senaatzitting van gisteren greep weêr één dier tusschengevalletjes plaats, die hoogst prettig zouden zijn, indien ze van zoo'n ontmoedigend-treurigen geest niet getuigden.
Behandeld werd de wet op de werkrechtersraden, waarvan artikel 93, aangenomen door de Kamer, van de griffiers dier rechtbanken de kennis der twee landstalen eischt, ook in het Walenland. Zoo'n eisch, gij zult het toegeven, is niet dan heel billijk. Duizenden Vlamingen, uit Limburg n.l., en ook uit Zuid-Vlaanderen, zijn in Wallonië werkzaam, 't zij in de metaalnijverheid, 't zij in de kolenmijnen. Fransch kennen die menschen niet, hoogstens hier en daar een woord van het Waalsche patois der streek waar ze werken. Het vereenigingsinstinkt is onder hen zeer sterk, zoodat ze de behoefte niet gevoelen, Fransch aan te leeren. Hetzelfde geldt overigens voor de talrijke Walen, die als metaalbewerkers in Vlaanderen hoog worden geschat: al bezitten dezen veel minder neiging tot vergaderen van stamgenooten, hunne taal blijft een meer of minder zuiver Fransch, en niemand denkt er aan, hun het Vlaamsch op te dringen. Anderzijds weet men hoe gevaarlijk het is, bij rechtspleging op vertalers te betrouwen. Hoe vaardig ook voor hunne taak, staan dezen zeer dikwijls voor de grootste moeilijkheden. Het is eenvoudig niet te doen, stante pede al de minste schakeeringen van een taal, laat staan van een wisselvallig dialekt, zoo maar
| |
| |
in eene andere taal over te zetten. Daar gaat altijd iets van verloren, en meestal ten koste van den beklaagde. Sommige uitdrukkingen, sommige onbeholpen-uitgebrachte gevoelens of meeningen zijn eenvoudig niet weêr te geven, en geven al te gemakkelijk aanleiding tot eene verkeerde interpretatie vanwege den vertaler, hoe deze ook te goeder trouw weze. Daar zouden talrijke voorbeelden van kunnen worden aangehaald; zoodat de Vlaamsche Belg in eigen land in een toestand van ondergeschiktheid, van onbeholpenheid verkeert, zoolang niet geëischt wordt, dat in de rechtbanken, waar Vlamingen voor kunnen gedaagd worden, minstens één der magistraten de taal van den gedaagde verstaat.
Daarin nu voorziet, billijkheidshalve, de nieuwe wet op de werkrechtersraden. En dat is het wat hevig protest uitlokte vanwege een drietal Waalsche senatoren, die zich tegen den voorgestelden maatregel verzetten met de gewone argumenten: de Walen worden getergd, en past op voor de weerwraak; de Walen kunnen het Vlaamsch niet leeren (wat niet voor hun geestesvermogen pleit!); zij willen geen dwang in zake van talen; - en wat dies meer...
Vergeef me dat ik u dit incident weer meedeel. Ik heb er u al zoo dikwijls op gewezen hoe stelselmatig Waalsche senatoren (de meeste Waalsche Kamerleden zijn dan toch wijzer!) obstructie maken tegen al wat den Vlaming in zijn recht herstelt. Men moet waarlijk geen flamingant wezen, om dat goede recht te erkennen. Vergelijkt men ons land met andere veeltalige landen, dan staat men werkelijk verbaasd over de ondergeschiktheid der Vlamingen tegenover de Walen, ondergeschiktheid die historisch spruit uit eeuwenlange Fransche overheersching
| |
| |
en moreel uit het feit dat het Fransch eene wereldtaal is. Deze twee redenen maakten tot hiertoe de kracht en den trots uit der Walen. Hunne industrieele overmacht hielp daar aan mee. Nu echter in Vlaanderen het volksbewustzijn gaat ontwaken; nu daar in eigen taal een literatuur openbloeit die niet meer kan worden genegeerd en ten minste zoo hoog reikt als de Waalsch-Fransche; nu het Vlaamsche bevolkingscijfer eene stamsuperioriteit boven de Walen bevestigt; nu de kolenmijnen in de Kempen ongetwijfeld het nijverheidscentrum des te zekerder verplaatsen zullen, daar Antwerpen en zijne haven in de nabijheid zijn; nu, in een woord, dat Vlaanderen als de lens is die alle Belgische krachten samentrekt, waar niet alleen een gezond volk bewust wordt van zijne kracht, maar de suprematie op gebied van landbouw en weefnijverheid vermeerderd gaat worden door kolenontginning en metaalnijverheid: nu worden de Walen, bewust of onbewust, onrustig en bang en zij gaan bij monde van hunne senatoren, dreigen met wat nooit in het hoofd gekomen is van welken Vlaming ook: met bestuurlijke scheiding van het land, wat leiden zou naar eene scheuring... waar zij immers niets dan verliezen bij kunnen.
Ik zou u dit alles echter niet mede hebben gedeeld, was het niet dat ik hier gaarne een plezierig feit aanknoopen zou: eene vingerwijzing voor de Vlamingen, die hunne Waalsche broeders wenschen te bekeeren.
Gij moet weten: er bestaat in Frankrijk in alle werkelijkheid eene beweging, geenszins verloochend door het Fransche Staatsbestuur, en door het Belgische Staatsbestuur gedoogd, - dit zou ik overtuigd kunnen bewijzen, - eene beweging die bedoelt (ik druk het op zijn zachtst
| |
| |
uit), den Franschen geest wakker te houden in België, en meer bepaald in Vlaanderen.
Merk nu wel: ik ben een groot liefhebber van den Franschen geest, in zijne meeste uitingen; ik weet heel beslist dat die geest in ons veel dieper is doorgedrongen, veel meer deel uit is gaan maken van ons eigen wezen dan, b.v., de Duitsche geest, en ik vind dit nu absoluut niet verkeerd, - mits doelmatig-aangekweekt Vlaamsch bewust-zijn onder onze bevolking. De bewering, dat we oorspronkelijk Germanen zouden zijn, is me nog niet gebleken eene waarheid te zijn; en dan: wat zou dat! Hoe onze oorsprong weze: na de verbastering door Burgondiërs, Spanjolen, Oostenrijkers, Franschmans, Nederlanders, zal in dien oorsprong, zal in dat zuiver-Germaansche bloed wel eenige wijziging zijn gekomen, zou ik meenen. Daarenboven, onze beschaving - ik spreek van die der meeste ontwikkelden - is nu eenmaal Fransch-Latijnsch; en kultuur is toch wel zooveel als oorsprong waard... Ik ben dus lang geen vijand van den Franschen geest. Maar ik weet te zeer dat ons volk een traditie heeft; de overerving bezit van de gebondelde eigenschappen; dat het tevens een volk-van-vrijheid is, hetwelk door alle wisselvalligheden heen, taai is blijven hechten aan zijn dierbaarsten schat, aan zijne taal. Zie maar de Vlamingen uit Noord-Frankrijk!... En daarom meen ik dat het intensieve aankweeken van den Franschen geest bij ons een gevaar is, vooral onder het slapste, het minst-veerkrachtige en het meest-pralige gedeelte onzer bevolking: onze burgerij. En dat gevaar moeten wij te keer gaan.
Die Fransche geest nu wordt ten onzent van uit Frankrijk wakker gehouden door allerlei prikkels, waaronder
| |
| |
de laatste is: het stichten eener Brusselsche afdeeling van ‘l'Université des Annales’ van Parijs.
Die afdeeling, voor enkele maanden aan 't publiek voorgesteld door eene zeer tendentieuze, anti-Vlaamsche rede van den Belgischen tweeden rangsdichter Iwan Gilkin, laat om de week een Fransch letterkundige overkomen, die eene der uitingen van den Franschen geest verheerlijkt. Dat gaat van het klassieke treurspel tot op de ‘tréteaux de Tabarin’, van bij de Romantische ode tot op de chansonnettes van Polin. En werkelijk, dat is meestal heel vermakelijk, en het wordt gegeven voor het puik der Brusselsche bevolking.
En zoo kreeg dat puik der Brusselsche bevolking voor enkele dagen, vanwege één der redenaars der ‘Université des Annales’, eene pil te slikken, die....
Maar laat me tot het vingerwijzend feit zelf komen. Voor enkele dagen was dan als voordrachtgever uit Parijs overgekomen niemand minder dan Maurice Barrès. Ik heb hem u als romanschrijver niet voor te stellen. Ik wil er u alleen aan herinneren, dat zijne laatste boeken, te beginnen met het prachtige ‘Les Déracinés’, de verdediging en de illustratie zijn van het federalisme, dat Barrès in de Fransche Kamer voorstaat.
Wat is federalisme? Barrès laat in zijne plaats Charles Maurras antwoorden: ‘Substituer au patriotisme administratif un patriotisme terrien et remplacer l'image de la France idéale chère à quelques rhéteurs par l'idée d'une France réelle, c'est à dire composée, comme la réalité, de familles, de communes et de provinces: tous éléments non point contraires ou divisés entre eux, mais variés, sympathiques et convergents.’ En nu vraag ik
| |
| |
u, wat bedoelen de flaminganten in eigen land anders, dan Barrès in Frankrijk?...
Barrès nu verdedigde deze denkbeelden, aan de hand van zijn jongste boek: Colette Baudoche. En dit werd geen strijdrede: de Fransche romancier sprak tot al deze anti-Vlaamschgezinden als tot overtuigde federalisten. Hij hield het waarschijnlijk voor heel natuurlijk, dat ieder met hem dacht: ‘de waardigste rol van een volk is, zijne vermogens tot den hoogsten bloei op te voeren’ (ik vertaal uit Colette Baudoche); hoe zou men hem tegenspreken als hij beweerde dat de opleiding der jeugd alleen in de moedertaal kan gebeuren, dat het tegendeel ‘des estropiés pour la vie’ maakt, en dat zoo'n ‘abêtissement local’ geenszins aan de algemeene kultuur van het inpalmende land ten goede kan komen; iedereen was het ongetwijfeld met hem eens, als hij ‘chauvinisme’ verklaarde als de ‘conscience raisonnable d'une culture’. En al deze grondgedachten van het federalisme, waar immers ook heel de Vlaamsche Beweging op steunt, Barrès las er zoo heel gemoedelijk over, als voor overtuigde partijgenooten, en... het publiek juichte geestdriftig toe. - ‘Wat we moeten hebben, wat ons sterk maakt is: liefde met weerstand, is: strijd om onze liefde’, zei Barrès; en al die anti-flaminganten vergaten dat ze dikwijls gespot hadden om den Vlaamschen Strijd, die ‘strijd om eene liefde’, die, bewust bij enkelen, onbewust bij heel het volk, de echte klacht der Vlamingen is, - en zij vonden, die anti-flaminganten, dat Maurice Barrès over van gelijk had....
Maar hier kan ik van die lezing van Maurice Barrès afstappen. Deze brief wordt lang, en ik heb anders niet
| |
| |
willen wijzen, dan op deze waarheid: ons verfranscht publiek juicht Vlaamschgezinde gedachten toe,... op voorwaarde dat ze het langs een Parijschen, een Franschen omweg bereiken.
Dit is de vingerwijzing die ik aan de flaminganten geven wilde.
N.R.C., 17 Februari 1910. |
|