wel wat heel vervelend-lang heeft uitgesponnen; dat ik van hem beter-samenhangende brokken welsprekendheid ken; en dat iemand met zijne begaafdheid zich te ‘beschränken’ heeft, wil hij zich-zelf waardig blijven. Ik heb u, nietwaar, advokaat Dosfel al voorgesteld. Het is een man van zeer sterke overtuiging, die voor zijne overtuiging alles over heeft. Maar het is ook een driftig mensch, wien de drift al te zeer meester is, dat hij er vertrouwen in moge stellen.
Die drift doet, dat mr. Dosfel's redevoeringen meestal te lang, en zijne gedichten meestal te kort zijn. Want hij is ook een dichter, waarvan men onlangs overdrijvend zei dat zijne ingeving ‘Dantesk’ is. Dat gaat natuurlijk wel wat ver, al beken ik dat mr. Dosfel in zijne onderwerpen als in zijne, vergedachtelijke, symboliek, iets Middel-eeuwsch-scolastieks heeft. Zulke geaardheid kon van nut zijn, maar men moet er zich in onzen tijd niet laten op voortdrijven; en wij zullen wel de eenige niet zijn om, onder de jonge katholieke redenaars boven de breedsprakerige redekunst van een Dosfel, de kernige en doorgrondende, hoewel even geestdriftige, welsprekendheid van een Frans van Cauwelaert te stellen.
Op diezelfde studentenmeeting waren nog een paar Hollanders aan de beurt: de heer Jutte, die zeer overtuigd en overtuigend op wetenschappelijke toenadering tusschen Noord en Zuid aandrong, en de heer Fokker, hoofdredacteur van ‘Minerva’, die op lieve en verleidelijke wijze een middel tot die toenadering aangaf: de Leidsche vacantieleergangen.
En toen was daar weer Hugo Verriest,- de pastor die, ziek toegekomen, ineens als twintig jaar verjongd was. Gisteren