| |
| |
| |
Kiesbedrog
Brussel, 17 Juni.
Het onzuivere, het onkiesche, het al te ongegêneerde dat ons politiek leven, en in 't bijzonder het parlementaire stelsel in België aankleeft, werd weêr bewezen door een feit, dat zeker onze faam van eerlijkheid, nauwgezetheid en waardigheid in het buitenland niet versterken zal. Meer dan eens moest ik vaststellen, hoe verwonderd men in den vreemde is over sommige staatkundige zeden hier te lande; men staat, en niet ten onrechte, versteld over het gedrag van menschen, die - om alleen dit geval te vermelden - in Kongo zulke belangen hebben, dat het hun alleszins passen zou, in zake overneming, te zwijgen dat ze zweeten; en die men nochtans optreden ziet als de ijverigste paladijnen van de koninklijke politiek... en van hunne eigen brandkast. In de meeste landen ware het gewoon ondenkbaar; hier is de zin voor politieke deftigheid in zulke mate afgestompt, dat ieder het maar heel natuurlijk vindt, eene handelswijze, een beheer, een toestand goed te zien keuren door iemand die er ieder jaar ettelijke duizenden franken bij wint. En al wil ik nu niemand beschuldigen, die duizenden franken als eenige drijfveer bij zijn verdedigingsstelsel in 't oog te hebben: geen ‘aes triplex’ pantsert tegen eigenbelang, hoe sterk, hoe integer, hoe onaanroer - baar men zichzelf ook achtte... En dit niet alleen voor de Kongozaak: hetzelfde gold, een goed jaar geleden, bij de bespreking van den arbeidsduur in de kolenmijnen, in dit geval onder dubbele gedaante: aandeeldragers in kolenmijnen tégen beperking, oud-mijnwerkers vóor beperking, -
| |
| |
waar die menschen toch hadden mogen begrijpen, dat ze hier hoogstens consultatief en uiterst-objectief hadden op te treden, en dat de vraag in behandeling van een hooger vlak dan persoonlijke geldwinst te eenre, en gemakzucht te anderer zijde kon worden beschouwd.
Maar niet alleen binnen het parlement zien we al te dikwijls zulke conflicten tusschen persoonlijkheden en het vooruittreden van eigenbelang, tot schade van 't gemeene-goed en 't welzijn van ieder: ook buiten de Kamer krijgen we soms, en al te dikwijls maar, dingen te zien die te verdacht, te onoprecht, te weinig-nobel zijn, dat het land, dat ons politiek leven er in aanzien bij winnen zou. Vooral in tijden van verkiezing schijnt het politiek geweten te vertroebelen. Het begrip der persoonlijke gewetensvrijheid schijnt te verduisteren. Men schaamt zich niet, ieder voor omkoopbaar te houden, - en, helaas, men bedriegt zich maar zelden. De gemeenste middeltjes gelden voor de kostelijkste grapjes. En, is het nu ook te begrijpen dat in een parlement, waar de katholieke meerderheid zoo gering is en iedere partij bijna evenwichtig tegenover de andere staat - ik bedoel de uiterste partijen tegenover de meer-conservatieven, en onderling de oppositie-partijen evenals jong- tegen oud-katholieken, - is het te begrijpen dat ieder zich beijvert, een zetel bij te winnen en zijn positie te versterken tot schâ van den politieken vijand: de keus der wapenen, de zorg om een eerlijken strijd, evenzeer als het waardigheidsgevoel der kandidaten en de partijfierheid moesten den grondslag zijn van kiesprogramma en kiespropaganda. En wat zien we gebeuren? Het tegenovergestelde.
De heer Woeste innoveerde geenszins, toen hij zijne
| |
| |
kiezers op worst bij kilometers en bier bij heele brouwketels vergastte. Zijn propagandamiddel was zelfs tamelijk onschuldig: hij kwam er meê vooruit bij klaren dag, en... niemand hoeft de ‘reconnaissance du ventre’ te hebben. Dat de heer Woeste zijne tegenstrevers, die hem het scheldwoord ‘Saucisses’ toeroepen, met een sereen gelaat aan mag staren, is, Belgisch-beschouwd, meer dan verdedigbaar; hongeren spijzen is geen misdaad, en dat men er voor beloond worde is maar billijk. Veel erger is het, gij zult het toegeven, den tegenstrever te beletten zijne kandidatuur te verdedigen, door, b.v. zijne plakbrieven 's nachts af te laten scheuren, hem te beletten op meetings te spreken, of er hem voor leugenaar uit te schelden, als men weet dat hij de waarheid zegt; middelen die ten onzent schering en inslag zijn. Andere middelen die voor probaat doorgaan: de verwanten of aanhangers van den tegenkandidaat boycotteeren, hem zijne werklieden tegen hooger loon afnemen, vieze geruchtjes op zijne rekening rondstrooien en wat dies meer. Helpt dit alles niet, dan maar: omkoopen tegen klinkende munt. En, als laatste voorzorg tegen zijne verkiezing: vervalsching der stembrieven.
Denk niet dat ik overdrijf: dit alles zijn feiten. De hoogstgeplaatste personen, provinciegouverneurs, magistraten, policieambtenaars zien niet tegen daden op, die ze in andere omstandigheden af zouden keuren en veroordeelen. Meer: ze handelen soms zóó onvoorzichtig, dat, ware de verkiezingstijd niet een opperst excuus, ze vaak voor eigen juridictie terecht zouden hebben te staan. Zóóverre drijft ze politieke drift en politieke verwoedheid: een gevolg dáárvan, dat onze politiek nog steeds plaatselijk, gewestelijk is, soms op rassen-ongelijkheid berust,
| |
| |
al te veel toegeeft aan personaliteit en zelf-belang. Wel bestaat er tucht rondom een man, rondom een ministerie; tucht om een ideaal is echter de grootste zeldzaamheid. Zoolang dat ideaal nog-niet-te-verwezenlijken is, gaat het nog. Eenmaal de werkelijkheids-phasis als mogelijk beschouwd of in bespreking gekomen, is het er meê gedaan... En zoo dalen wij, niet zonder reden, in de achting van wie staatkunde hoogere eischen stellen, terwijl 's lands waardigheid er niet bij wint.
Geen verkiezing kan zonder eenig aangestipt bedrog voorbijgaan. Vóor twee jaar was het 't geval-Debunne . Ditmaal: het geval-Peten.
Stel u voor: in Hasselt, - land waar men onze beste jenever stookt, die het echter aflegt bij uw ouden klare, - leeft een man, die der bevolking zeer sympathiek is: de liberaal Peten. Het lijdt geen twijfel: hij wint het op de katholieken. Wat dezen ook in 't werk stellen: niets helpt; de heer Peten is de rots waar 't volksbetrouwen op bouwt. Wat men doe, hoe men er ook mijnen onder aanlegge, hoe men er ook op los ramme: de rots wankelt geenszins. De fijnste middeltjes helpen niet, de moreele giffen werken niet, de dichtste schotten treffen niet: de heer Peten draagt het maliënkolder der volksliefde, en de sereniteit die hij in de volksgunst put, is het beste tegengif. Dit alles natuurlijk in figuurlijken zin: ik ken den heer Peten niet, weet niet of hij ooit een vergiftigd drankje te slikken kreeg, of hij aan keizer Wilhelm zijn ijzeren hemd ontleende, of hij op een rots gelijkt, - al zou een lichte wijziging aan zijn naam tot een gemakkelijk jeu de mot in dien zin aanleiding kunnen geven. Ik weet alleen dat de katholieken aan hem het land hebben, en dat
| |
| |
niets zijn verzekerde verkiezing verhelpen zou. Toen gebeurde iets gruwelijks: op den verkiezingsdag bemerkten een aantal kiezers dat op hun stemmingsbriefje de naam Peten reeds was afgestempeld, zoodat men zich de moeite sparen kon, voor hem te kiezen, en hem op voorhand een mooi getal stemmen verzekerd was.
Wien nu dit grapje toe te schrijven? Den liberalen niet: de meerderheid door den heer Peten bekomen, was zóo groot, en op voor komst zóo zeker, dat het vast niet noodig was tot zulke maat regelen zijn toevlucht te moeten nemen, en daarenboven 't gevaar van een verbreking op te loopen.
De klerikalen daarentegen hadden er wèl belang bij, de verkiezing te zien vernietigen: het lijdt geen twijfel. Dan maar tot het uiterste gaan, zelf de reden tot vernietiging uitlokken, en op de stembrieven den naam van Peten afstempelen: een bedrog dat de uitslagen der verkiezing te niet moest doen; de stembrieven dan maar keurig plooien voor ze in handen der kiezers komen, - al is het gewoonte, al is het natuurlijk, ze hem ongeplooid te overhandigen: zóó kan niemand het bedrog op voorhand vaststellen, en wascht het kiesbureel zijne handen in onnoozel bloed, en... ziedaar: de oppositie is een zetel kwijt.
De commissie echter, die de geloofsbrieven des heeren Peten goed had te keuren, bestond nu in hare meerderheid uit socialisten en liberalen. De heer Peten werd als kamerlid gevalideerd, en... De heer Woeste heeft nu daareven gedonderd tegen de handelswijze der bedriegers. Hoe, men wilde dien braven meneer Peten beletten eene eerlijk-gewonnen plaats in te nemen? Hoe, men had de briefjes op voorhand geplooid? Maar het is schande!
| |
| |
Waarop het antwoord was van Demblon: ‘De vos legt uit, hoe men de kippen bewaken moet’....
Herrie, krakeel, onsmakelijke tusschenkomst ook van den heer Peten zelf, die de zorg zijner verdediging best aan zijne vrienden kon overlaten... Tot slot, eene motie-Hijmans tegen kiesbedrog en tot vervolging der schuldigen ook door de in 't nauw gebrachte rechterzijde gesteund.
En de moraal? Dat het geen hoogen dunk geeft van het land, waar zulke dingen gebeuren en.... natuurlijk worden gevonden.
N.R.C., 19 Juni 1908.
|
|