| |
| |
| |
Stille toernooien
Brussel, 19 October.
Toen ik u voor 't laatst over de Kongo-overneming sprak - nu drie weken geleden reeds, vóór de ziekte mij 't genoegen ontzegd had, met u te redekavelen - en ik zoo niet den terugtocht, dan toch de toegeving van de regeering en een hardnekkig verweer der tegenpartij, als uiting van den volkswil, voorspelde, dacht ik niet dat de omstandigheden - herhaalde bijeenkomsten van de Commissie der XVII en de loopende meening door den lande - mij in mijne waarzeggerij zóó doorslaand gelijk zouden geven als ze hebben gedaan. Het lijkt wel, gelijk ik voorzien liet, dat de argumenten dergenen, die ik, bij gebrek aan beter woord, landsgezinden zal noemen, in tegenstelling met dezen die hoofdzakelijk der kolonie en hare huidige meesters zijn toegedaan, langzamerhand de vorderingen der regeering ten voordeele van het koninklijke postulaat doorboren zullen, zooniet met de weerzinwekkende dagge van den condottiere, dan toch met de standvastigheid van den druppel water, die aan zijn herhaalde actie en de vlugheid ervan het danken zal, dat de rots van een hoogeren wil het kuiltje zal moeten gedoogen, waar het land uit drinken kunne. Het zijn stille toernooien geworden, hoffelijker dan wat de Kamer ons zeker voor binnen kort klaar stooft, maar waar de koele beleefdheid der tegenstrevers duimbreed voor duimbreed het regeeringsontwerp binnen de palen der rechterlijkheid terugdringt, besprekingen waar eene klare logica langzamerhand het gevestigde van wat elders verouderde wetgeving, of beheersching van
| |
| |
zeer verschillende omstandigheden is, bestrijdt, weêrlegt en overwint. De commissie, het dient te harer eer gezeid, ziet in, hoe verscheiden de meening van hare leden is, dat België vóór een groot vraagstuk staat: de kolonisatie, in zeer moeilijke omstandigheden, van een zeer uitgestrekt gebied, terwijl het moederland misschien niet opgewassen zal zijn tegen de verantwoordelijkheden en dáárdoor juist zich alle zekerheid te waarborgen heeft.
Want het staat vast: het gaat hier niet aan, eene Belgische koloniale wet op de koloniale wet van eene andere natie na te bouwen; andere gelegenheden vragen nieuwe maatregelen, en waar we nauwelijks kennen wat ons als wingewest geboden wordt, kunnen onze voorzorgen, kan onze voorzichtigheid niet groot genoeg zijn, waar het geldt toezicht te verzekeren, om, na ondervinding, eene ruimere of engere koloniale regeeringswijze in te kunnen voeren, die bij de toestanden passen moge. Het dient immers herhaald: zelfs wat onder de alleenheerschappij van Leopold II, als Soeverein van Kongo-Vrijstaat, uitmuntend werd bevonden, kan tegenvallen waar de heele natie wetgevend optreedt en de gevolgen harer wetgeving heeft te dragen. Het stond den Koning vrij, zijne plechtige beloften van menschenliefde en beschavingszucht, vóór de Berlijnsche conferencie afgeleid, naderhand te interpreteeren zooals hem goed docht: wij waren er niet verantwoordelijk voor, als die interpretatie niet algemeen-gangbaar was. Komen wij echter, met de kolonie, de uitvoering dier beloften te erven, dan hebben wij te zorgen dat wij ze uitvoeren niet alleen tot elks tevredenheid in eigen land en kolonie, maar ook tot die der Europeesche machten die Kongo over de doopvont hielden. De verantwoordelijkheid
| |
| |
van een geheel land onder parlementair bewind is anders, is grooter dan die van een absoluut vorst. En dáárom is het noodig dat we de grootste waarborgen hebben, evenals men het den zwemmer niet kwalijk nemen kan, die, vóór hij zich in een onbekend water waagt, zich tegen mogelijk verdrinken door een stevigen korkriem vrijwaart - waar hij nog steeds dien gordel aflaten kan zoodra hij gerustheid heeft aangaande draaikolken en diepten. Evenzoo hebben wij voorzichtig te zijn, en ons niet met halve maatregelen en halve zekerheden tevreden te stellen... Dat zooniet de Koning, dan toch de vrienden zijner woordgevers er in toe beginnen te geven, is een verheugend teeken; dat ze ook wel minder gaan schermen met het argument: ‘ons ontwerp ontleenen we aan groote koloniale machten; dus is het goed’, pleit weêr ten voordeele der gezonde rede, die meer en meer vóór- als tegenstrevers beheerschen gaat.
Want, niet waar, zulk argument is van geringe waarde. Omdat Engeland zus, en Holland zóo doet, bewijst het nog niet dat andere maatregelen goede gevolgen in Kongo hebben zouden. Kongo immers is geenszins georganiseerd, laat staan bekend, als uwe en Engeland's kolonies. Het is zich op een verkeerd standpunt plaatsen, te denken dat hetzelfde onderwerp steeds hetzelfde werkwoord roept, en die aldus redeneeren zijn als waaghalzen die Amerikaansche oerwouden ongewapend betreden zouden, omdat het Brabantsche Zoniënbosch aan wilde beesten weinig gevaar oplevert... Men gaat het inzien, dat het bloote calqueeren van vreemde wetgeving op zijn minst genomen een waagstuk is, dat evenzeer kwaad als goed uitloopen kan. Alles zélf goed onderzoeken vóor men aan wetgeven denkt, en daarna bij de ondervinding van andere naties te rade gaan voor
| |
| |
de maatregelen die het doeltreffendst gebleken zijn; eerst naar eigen verplichtingen aan menschelijkheid en eerlijkheid tegenover zichzelf, tegenover de machten der Berlijnsche conferentie, tegenover de inboorlingen vooral, luisteren, en daarna slechts naar de stemmen van eigenbaat, van uit welke hoogten ze ook mogen klinken: het zijn de drijfveeren die onze wetgeving in zake Kongo-overneming moeten beheerschen, de eenige die in volle oprechtheid ook het Redde Caesari tot uitvoering kunnen brengen, en den Koning alle eer en alle profijt, gelijk ze hem toekomen, voor zoover ze hem toekomen, zullen bezorgen, zonder de vrees voor te veel of te weinig... En het is een genoegen, een verblijdend schouwspel vast te stellen, dat in de commissie der XVII meer en meer wordt ingezien, natuurlijk hier en daar met eenige restrictie, maar algemeen met lofbaren goeden wil, hoe dient gehandeld te worden, en dat eene spoedige, en tevens waardige oplossing van den arbeid der leden mag worden verwacht, waar elk het zijne, voorzoover menschelijk mogelijk, krijgen zal.
Ik zal hier niet in bijzonderheden treden over het werk der drie laatste weken: hoe ontzaglijk ook, verloopt het wel eens in kleinigheden van minder belang. Verzwijgen mag ik u echter niet wat over zeer bijzondere punten beslist werd. Ik schreef u reeds dat in den wetstekst de woorden: ‘De regeering wordt door den Koning uitgeoefend’, vervangen werden door: ‘De regeering wordt den Koning verstrekt’; eene wijziging, die praktisch geen gevolgen heeft of hebben kan, maar er niettemin op wijst dat alle macht van de natie uitgaat, iets waar wel eens aan herinnerd mag worden. - Van grootere, onmiddellijke beteekenis is het besluit dat de Koning, die anders re- | |
| |
geert bij middel van decreten, waar éen of meer ministers verantwoordelijk voor gesteld zijn, door geen enkel decreet de organische wet der kolonie zal mogen wijzigen of aantasten, terwijl het aan 't parlement vrij blijft, die organische wet als 't past te herzien of te amendeeren. Bij gebrek aan onmiddellijke inmenging in de Kongoleesche regeering, bij gebrek ook, helaas, aan onmiddellijk toezicht op die regeering, blijft de koloniale grondwet dan toch in handen des volks, zonder welke mogelijke inbreuk ook. Het is eene zekerheid die niet gering is te schatten. Jammer dat eene stemming eene andere rechtmatige hoop te niet kwam doen: we zullen de begrooting der kolonie niet door het Parlement zien stemmen, - wel te verstaan naar den wensch van de tweestemmige meerderheid der commissie, geenszins nog naar hetgeen de Kamer als wet zal afkondigen... Wij verliezen hier dus een grooten waarborg: wij zullen de koloniale begrooting kennen, maar we hebben noch goed noch af te keuren, dan als het te laat zal zijn. Wel heeft er de Koloniale Raad toezicht over, maar... de Koloniale Raad wordt alleen door den Koning benoemd, en dus...
Daarentegen is de vraag der leeningen en grondafstanden, alsook concessies van anderen aard, gunstig opgelost. Geen leening boven de vijf millioen, geen openbaar werk boven dat cijfer kan anders worden toegestaan dan door eene bijzondere wet, door de Kamer gestemd. Aldus worden wij tegenover al te groote verantwoordelijkheid gevrijwaard. Want het stond vast: hoe de begrooting der kolonie van die des moederlands gescheiden mocht blijven, het zou de waarborg van België zijn die men in zou roepen, waar het leeningen of groote werken gelden zou. Thans
| |
| |
zijn we nog alleen aan onverwachte verantwoordelijkheden van beneden de vijf millioen blootgesteld, hetgeen niet zoo heel erg is.
Grond- en mijnafstanden, alsook de concessie der ijzeren wegen, zullen niet onder eene bijzondere wet staan. Zij gaan echter onder toezicht en beslissing van den Kolonialen Raad, en het ontwerp ervan zal dertig dagen op het bureel der Kamer liggen voor toezegging. Geen verrassing mogelijk dus, en de mogelijkheid, al wat verkeerd mocht zijn te weren...
Tot zóóver is de commissie tot op heden in hare gestemde beraadslagingen gevorderd. De verkregen uitslagen zijn niet gering te schatten. Blijft, inderdaad, het kroondomein-vraagstuk hangend; is volkomen meesterschap over onze aanstaande bezitting niet verzekerd: de koloniale grondwet blijft aan den wil van het Parlement zonder mogelijken aanslag verzekerd; financieele verrassingen zijn voor het aansprakelijke moederland grootendeels onmogelijk gemaakt, waar koloniale autonomie op gebied van geldwezen zeer zeker gewenscht was; en het toezicht dat we hebben zullen op uitbatende vennootschappen, die nieuwe concessies aanvragen zouden, is van dien aard, dat het bij de verleeners dier concessies het noodige ontzag wekken kan. Konden wij het nu verkrijgen, dat de Kamer vóor de overneming de herziening van alle concedeerende akten stemde, dan zou onze macht binnen streng-rechtelijke grenzen, nog groeien door 't feit dat het minder-gewenschte praktijken weren zou en ook misschien wel klaar licht werpen zou op de mutatie van kroondomein in vennootschap..
Het werk der commissie is verre van volledig verricht. Vele vragen rijzen nog, die vooralsnog onbeantwoord bleven.
| |
| |
Wat zal, bijvoorbeeld, de verhouding zijn tegenover de mogendheden van het neutrale België, bezitter van het niet-neutrale Kongogebied. Tot hoever zal de financieele voogdij van België over den autonomen Kongo voor eventueele schuldeischers strekken? In hoever zullen we tusschenkomen voor de regeling van het rechtswezen, en wat zal de verhouding van 't Kongoleesche tot het Belgische zijn?... De oplossing blijft vooralsnog uit. Het ernstige werk der commissie, stuit het nu en dan ook wel eens op onwil, die echter voor eene meerderheid van bezadigde en rechtgeaarde lieden wijken moet, laat ons echter, zoo niet het onbereikbare beste, dan toch een aannemelijken stand van zaken verhopen. Van cortoyse en djente toernooien als dezen is meer te verwachten dan van verwoede steekspelen als wij in de Kamer uitvoeren zien. Laat ons hopen dat de commissie aan 't Parlement eene wet onderwerpe, die ze met een minimum van harrewarrije tot een maximum van algemeene tevredenheid stemmen kunne.
N.R.C., 23 October 1907.
|
|