De uitslag
Brussel, 28 Juni.
‘Het is een schande te beraadslagen, zooals wij doen!’
Deze woorden, gisteren uitgesproken door den Waal Destrée, mochten wel als epigraaf dienen van eene discussie, gelijk wij er, wat betreft lage bekommeringen, onverholen wrok, losbarstenden haat zelfs, nooit bijwoonden. Listen en lagen, verwekte verwarring, gezochte tegenspraak: geen middel der kleine politiek, geen arglist van dorpskrakeelen, geen valstrik van elkander beloerende partijen bleef gespaard in een Parlement, dat er zijn welbehagen in te scheppen scheen, alle waardigheid af te leggen en voor allen aanzien te bedanken.
En dit voor een wetsvoorstel dat, toepasselijk op de officieele scholen, vóor 24 jaren bij algemeene stemmen, op een paar na, aangenomen werd. Maar dan gold het ook, ziet u, slechts de officieele gestichten, waar vooral kinderen der minder-gegoede klasse en der tweede-rangs burgerij werden heengestuurd. Noch katholieke colleges, noch liberale ‘Instituts’ werden bedreigd. En daar het van toen af goed stond, de jongelui naar zulk college of zulk instituut te sturen, die aan de wet Coremans ontsnapten, vond eene eenparige Kamer dat het logisch en patriotisch was, de jeugd bij middel der moedertaal, voor een goed deel althans, te onderwijzen.
Was de heer Coremans te goed op de hoogte, te klaarziende, te zeker van eene nederlaag, dat hij jaren wachtte om de wet van 1883 op het officieele M.O. door eene andere en gelijk-luidende, op het niet-officieele, aan te vullen?