Maar er waren prachtige paarden; magnifieke paarden; en er aan te denken laat me vergeten hoe ik er van de warmte heb geleden, hoe mijn hooikoortsige keel er gloeiend werd als een mond der hel, en hoe mijn teenen er de folteringen van 't martelaarschap ondergingen.
't Overwicht, bij het herdenken, van aangename moreele indrukken of onaangename physieke indrukken, heet men: geluk. En zoo ben ik nog steeds bij voortduring gelukkig om den bewonderingswekkenden stoet prachtdieren, waarvan 'k me nog steeds de ongeduldige waardigheid, het snuiven en grootsch-sierlijke stampen, het rimpelend nekkebuigen, het schichtige loenschoogen herinner, terwijl ze, machtig bijna als olifanten, en hoeveel schooner, ons voorbij togen, de manen in dunne, stijve vlechtjes gevangen, de staart tot een dikken wrong opgebonden, de beenspieren trillend, de flanken van machtige aderen bebocheld, het kruis weerzijds stijgend en dalend bij iederen stap, kwijlend het bekkeneel dat bijt op het mondijzer, de lange gele wimpers sidderend onder 't kittelend voorhoofdhaar, en, welgeteekend op de borst, de telkens zwellende, dubbele borstspier. Zij togen, schuw of welvoldaan, een al te kakelend publiek voorbij, dat aan den Koning, dezen professor van alle energiën, dezen proever van elke bewuste macht, dezen bewonderaar van alle physieke schoonheid en krachtsuiting, eene les van gelukkige aandacht had kunnen nemen. Zij togen voorbij, purper-zwart en vurigvaal, heller de Brabantsche met haast witte manen, donker of diep-rood de kleinere Ardenneesche: de nog-zogende merries met zware schoften, verzeld van hun veulen, waarvan het haar nog wollig stond en onblinkend; de breednekkige hengsten die stijgerend zijn en trappelend op