| |
| |
| |
De wet Coremans en het volk
Brussel, 14 Juni.
Na Antwerpen, meeting te Gent en meeting te Brussel. Na de twee zustersteden - de derde, het ontwakende Brugge, heeft andere gewichtige bezigheden voor 't oogenblik - komt de pronkzuchtige, verfranschte, maar in den grond goedaardige en echt-Vlaamsche halfzuster meêdoen: Brussel mocht niet achterblijven, nu vooral het om hare tweetaligheid is dat de strijd voor en tegen het wetsvoorstel Coremans schijnt te willen draaien.
Zelfs voor wie koelbloedig toe kan blijven zien, voor wie zich allen geestdrift ontzegt en boven een warm hart scherpe blikken stelt; voor den objectieven journalist is zoo'n meeting, als uiting van volkspsychologie, als studieveld in volkskracht, een waarlijk belangrijk schouwspel. Uw Antwerpsche correspondent heeft u in een paar brieven verteld, hoe over de Scheldestad de noodklok had gebengeld, eene noodklok waarvan 't getamp weldra in triomfgebons scheen over te willen slaan, naar steeg de geestdrift van schallende sprekers en gretig-luisterende toehoorders. Het gulle, gezonde, rijke Antwerpsche karakter, dat van Schelde en Polder, en ook van Rubens en Benoit, vrijgevige breedheid en decoratieve vreugde zelfbewust geleerd heeft, ten koste misschien wel van diepte en innigheid - het Antwerpsche karakter kan niet twijfelen aan de aanstaande overwinning. En de meeting was dan ook minder een hardnekkige verdediging van 's volks rechten: het was reeds bijvoorbaat de viering van den zege, met zulke zekerheid bevestigd, met zulke mannelijk-blijde
| |
| |
bewustheid verkondigd, dat de vijand, beducht, er wel zijn wapenen in den zak kon bij steken.
Anders te Gent: hier strijdt men voor 't plezier van strijden; veelmeer, hier, 't gevecht-zelf dan de hoop op overwinning. De Gentenaar is een muiter, een opstandeling. Hij mag weten dat de zaak slecht is, dat de uitslag ongunstig zal zijn: hij zal toch maar voortgaan, maar doorvechten met een halsstarrigheid, die geenszins, zooals men denken kon, de verwoedheid van de wanhoop is, of, andersom, de zucht om buit of belooning, maar alleen de bevrediging van een natuurlijke drift, de uiting van een oerouden karaktertrek. Keizer Karel verweet aan de Gentenaren hunne ‘harde koppen’; hij zelf was een hardkoppige Gentenaar, en heeft het in zijn strijdlust meer dan eens getoond.
Een meeting - die mikrokosmos van alle menschelijke vreugden en woeden - is dan ook in Gent iets bijzonders. Hier geen blijde, gulle, opene zekerheid: gebalde vuisten hier en knarsende tanden; geen volle, ruimgolvige straatmuziek: rauwe kreten en gevloek. Wordt hier de Vlaamsche Leeuw gezongen, dan is het niet om de levendige, opwekkende melodie te doen, maar om de ‘kluisters en 't geschreeuw’ en de wuivend-geschudde manen en de rijtende klauwen.
Voeg daarbij dat het eigenlijke volk uit fabrieksarbeiders bestaat, doorvoed, doordrongen van razerig-opstandig socialisme, en daarbij, het moet wel gezeid, uiterstkarig betaald; terwijl de Antwerpsche dokwerker geld als slijk wint, en bewust is van zijne macht, zonder dat hij die macht hoeft te bewijzen. Dit alleen reeds geeft u aan, waarom en in wat een volksvergadering te Gent ver- | |
| |
schilt van een volksvergadering te Antwerpen.
Een meeting had dus ook plaats te Gent, - een meeting met Anseele! - Dezen laatsten kent ge, ten minste van hooren spreken: een machtig figuur, zeker de sterkste agitator van Vlaanderen, echt tribunes plebis, die alles voor het volk zou doen, en dan ook alles van het volk gedaan krijgt. Belasterd door enkelen en, meer bezadigd, door anderen van een onmiskenbare heerschzucht beschuldigd, bleef hij voor het volk, onverwrikbaar, een groote, vertrouwde broeder. In 't Parlement, waar deze stoere, brutale Gentenaar als socialist het fijn-aardige, beleefde, los-guitige Luik vertegenwoordigt, is hij van lieverlede, naast hooge, ontwikkelde ‘gezellen’ als Jules Destrée - eene mystieke, buitengemeen-aristocratische natuur - en een patriciër als Emiel Vandervelde, een tweedeplans-figuur, een neven-ster, die nu en dan wel eens flonkert met meer dan gewoon schitteren, maar bij ernstig debat en juridistische fijnproeverij van ‘distinguo’-schoteltjes, natuurlijk een ondergeschikte plaats bekleedt. Maar ge moet hem zien in zijn element, onder Gentsche arbeiders, of tegenover Gentsche werkgevers. Dan dondert hij met zijn machtige stem, dan bliksemt hij met de verrassendste argumenten, dan komt er in zijne krachtuiting zulke kolossale humor of zulke reuzige toorn, dat die man waarlijk iets hoogers wordt dan een gewoon mensch: hij is een dier machtdragers, een dier Uebermenschen die, buiten goed en kwaad, de spil zijn waarom een wereld draait.
Ik overdrijf geenszins: Anseele te zien in de lage, gore Valentino-zaal te Gent, heerschend over zijne mannen, ze electriseerend door heel zijn wezen, door 't ruigharige,
| |
| |
bleeke, harde hoofd dat gebiedend naar achteren slaat; door het nijdige tic-gebaar, dat telkens maar en telkens den neusnijper op de rechte plaats duwt; en ook, het dient niet vergeten, door een zeer grondig, lang niet oppervlakkig betoog; wie Eduard Anseele (‘Ons Eedje’ zeggen de Gentsche socialisten) aldus heeft gezien, en heeft hooren brullen in zijn machtig en beeldrijk, nijdig Gentsch keel-dialiect: wees gerust, die draagt naar huis een indruk meê voor lange dagen.
Op de jongste meeting nu te Gent is hij, met het oog op het te verdedigen wetsvoorstel, uitmuntend geweest. Wie Anseele kennen hadden voor teleurstelling gevreesd, of voor verkeerde uitwerking op het volk. Anseele, immers, is geen orthodox flamingant. Hij had wel eens beweerd: eerst de maag, en dan het brein. Het volk moet eten, daarna eerst weten. Dat was brutaal en, in zijne afschuwelijke waarheid, weinig nobel. En zoo vreesde men dan ook dat de volksmenner met allerlei voorbehoud voor den dag zou komen, en alleen voor de wet zou hebben gesproken, omdat partijtucht het hem oplei. Maar Anseele heeft geen voorbehoud gemaakt: hij heeft met klem bewezen hoe dit ontwerp berust op recht, op noodwendigheid en op gezond democratisme. En om die stelling heeft zijn beeldenrijkdom gedraaid als een vuurwerkwiel om zijne gensterspattende as, zoo dat het prachtig was, en ook voor diepere, meer redeneerende naturen te genieten. De katholieke Coremans is den socialist Anseele een kaarsken verschuldigd: hij heeft genoeg vuur voor hem verspild.
Te Brussel, nu gisteravond, was het natuurlijk weer anders. Het eigenlijke volk, hoewel Vlaamsch nog, onverdelgbaar Vlaamsch, en de oudere burgerij, lang niet zoo
| |
| |
verfranscht, als men beweert, waar zelfs het Waalsche element der hoofdstad veel minder vat op heeft dan men kon vreezen, - de cijfers der laatste statistieken zijn overigens welsprekend: in het arrondissement Brussel zijn er, op de 883,430 inwoners, 635,554 Vlamingen, waarvan 340,653 enkel Vlaamsch kennen, - volk en burgerij van Brussel ontsnappen echter aan de rechtstreeksche werking der Vlaamsche beweging. Dit ligt natuurlijk aan vele redenen: het volk kent geene vakaansluiting, heeft het globale gevoel van verwaarloosd te zijn niet, noch den wil tot rechtsvordering. Want Brussel is geene nijverheidsstad; de onderscheiden leden van den werkenden stand hebben, oogenschijnlijk, geen gemeenzame nooden, en stellen dus geen breede gemeenzame eischen. De Brusselsche werkman, hij moge in beginsel socialist zijn, of antisocialist, is uit der aard individualist; want in Brussel vindt men niet, als in Gent, weverijen die meer dan drieduizend werklieden gebruiken, noch een haven die, als te Antwerpen, een gansche bevolking bezighoudt. Vandaar dan, natuurlijk, versnippering van solidariteitsgevoel en afkeer voor samen-optreden met een scherp-omschreven doel. Vandaar ook onverschilligheid voor wat dit doel als hulpmiddel nader brengen kan. Onder die hulpmiddelen kon de Vlaamsche beweging zijn; althans zij kon, als democratische uiting, gemeenschapsgevoel onder zich Vlaamsch voelende werklui verwekken. Dit gebeurt nu niet, juist omdat de particuliere belangen van elk het algemeen belang ontzenuwen; en zoo komt het dan ook dat men bezwaarlijk verwachten kan, de geheele werkersbevolking van Brussel voor het Vlaamsche ideaal op te zien treden, zooals te Antwerpen en te Gent gebeurt zoodra gemeenschappelijk
| |
| |
volksbelang, standsbelang of zelfs maar vakbelang het noodwendig schijnen te maken.
Hetgeen de burgerij aangaat: zij bestaat in Brussel hoofdzakelijk uit winkeliers, veel meer dan uit nijveraars. Een nijveraar wordt door den aard der zaak, gemakkelijk gebracht tot omgang met lagere standen; zijn geestelijke werkkring is ruimer, daar hij een evenwicht te houden heeft tusschen zichzelf en die hij als werkkracht gebruikt; hij staat voor vraagstukken, die hij heeft op te lossen, en onder die vraagstukken kan dat der Vlaamsche beweging eene beteekenis krijgen, moge deze nu ook van lagere orde zijn. De man is, althans, tot zekeren geestelijken arbeid gedwongen.
Aldus niet, men begrijpt het, de winkelier: eenvoudig kooper en verkooper van een bepaalde waar. Een voortbrenger niet, die de voorwaarden van voortbrengst te bedenken heeft; een afnemer alleen, die nog slechts te zorgen heeft voor eigen winst, en het recht heeft zich om sociale schommelingen niet te bekommeren. Voeg daar dan bij dat Brussel, voor werkman als burger, een weeldestad is, vol afleiding, vol verbrokkeling van de gedachte; een cosmopolitische stad daarenboven, die zich meer om de verrijkende vreemdelingen dan om eigen volksaard bekommert. Hetgeen uitlegt waarom de Vlaamsche beweging alhier omperkt blijft door een kring van intellectueelen: leeraars, studenten, ambtenaren; en ook waarom de tamelijk geringe kring dier intellectueelen zich zoo verbitterd en zoo verwoed weet voor te doen tegen die twee Chineesche muren: de onverschilligheid der bevolking, die moeilijk mee-wil, en het sarcasme van de weinig-bemoedigende Fransche pers, die deze ‘originaux’ gaarne bespot, verkiest hunne argumenten
| |
| |
niet te bespreken, en ze doodzwijgt als zij eens geducht voor den dag komen met ernstige woorden en ernstige wapenen.
Dit laatste was nu gisteren weer het geval geweest. Er is, onbetwistbaar, oneenigheid tusschen de volksvertegenwoordiging en de pers. Sedert jaren reeds was de gehoorzaamheid vanwege publiek en afgevaardigden aan den wil der hoogere dagbladpers verminderd en verslapt. Dit jaar, dit heele politieke jaar was er meer dan verslapping: er was oneenigheid. Onze afgevaardigden hebben bewezen hoe onafhankelijk ze waren van de openbare meening, gelijk ze door de kranten zoo gezegd werd voorgestaan. In zake Kongo, in zake mijnwet was er een echte kloof; meer: in 't Parlement werden hevige beschuldigingen tegen zeker deel der pers uitgebracht. En nu weer in zake het wetsvoorstel Coremans: de vertegenwoordigers, van welke partij ook, weigeren beslist te dansen naar de voorgefloten deuntjes; niemand in de Kamer durft even radicaal de beginselen van de wet afbreken, zooals in sommige kranten gebeurt: waaruit dan, natuurlijk, woede langs den krantenkant, en doodzwijgen of bespotting van wie al te doordrijvend een bewust Vlaming durft te zijn.
't Was het geval geweest voor de vergadering van gisteren: aangekondigd alleen door omzendbrieven en een paar Vlaamsche bladen, die bij het grootste gedeelte der bevolking geen invloed hebben, mocht men verwachten voor slechts eenige apostels, in deserto, voor leege banken te preeken; te meer daar de avond, na twee regendagen, heerlijk was, en 't lokaal dicht bij den grooten, drukken boulevard was gelegen.
Welnu: het heeft de stoutste verwachtingen overtrof- | |
| |
fen, zooals het heet; een bomvolle zaal, en een geestdrift van belang. 't Is wel waard dat ik u zoo een zaal schilder.
Oord der handeling: de groote zaal der Vlaamsche Brouwerij, - Vlaamsch vooral omdat op de muren oude stadsgezichten geschilderd zijn. Veel licht; veel volk; door 't open venster: een fonograaf aan het toeteren en schallen en schetteren, met de stem van Pulcinello, die den heldentenor wilde spelen. Ik ga achteraan staan, waar nog eenige koelte heerscht; in een schemering van sigarenrook zie ik in de verte het fleurig landschap van een theaterken; een Arcadisch tooneel, ontsierd alleen door een domlange tafel en een aantal leelijke heeren in donkere kleedij. De vorige avond had ik gezien hoe op datzelfde theaterken een schraal meneerken, dat een professor van dzjoe-dzjitsoe was, in 57 seconden wel geteld een bokseerenden reus half dood had genepen. Dat is het laatste woord van wat men sport noemt, schijnt het; schoon kan ik het niet vinden, omdat het niet lang genoeg duurt, en de overwonnene per slot van rekening toch leven blijft. Ik had dan ook aan de flamingantische meeting veel meer plezier: er werd alleen met woorden gevochten, die dan nog niet steeds gevaarlijk waren; en, duurde het ditmaal misschien wat al te lang, ik had ten minste waar voor mijn geld, vermits niemand entrée te betalen had.
In ernst, en gelijk ik u reeds zei: een goede, bevredigende vergadering. Niet zoozeer nog om de sprekers en de redevoeringen dan om 't bewijs, hier geleverd, dat zelfs in Brussel het wetsvoorstel Coremans als eene organische noodwendigheid wordt gevoeld. Het volk, en 't gedrag van het volk:dat is de beteekenis dezer meeting geweest; en 't was alleszins verheugend te zien, hoe het
| |
| |
talrijke publiek zich gedragen heeft: zeer bevattelijk, met begrijpende geestdrift, met waardige overtuiging.
Een reeks sprekers, waarvan ik u de nietszeggende namen sparen zal. Bij twee dezer heb ik echter stil te staan: bij Léonce du Catillon en bij Frans Reinhard.
Léonce du Catillon: onder den fijn-klinkenden naam het stoere, brutale, lang niet makke figuur van een opstandigen boer. Hij praat niet zonder dat het op ruziemakerij gelijkt; als hij zeer beleefd wil zijn is 't alsof hij u een kaakslag gaat geven; en als hij lacht gaat het door uw vleesch alsof men er schijfjes afsneed. Liberaal journalist, verloochent hij geenszins zijn verleden van Christen-demokraat, toen hij met Hektor Plancquaert heel Vlaanderen tegen de klerikale regeering opruien ging, die boeren - van 't zelfde vleesch en bloed als hij zelven - toesprak met de woorden en 't gevoelen die ze begrijpen konden, en droomde dat hij, door en door een Vlaming, goedig en ontzien, geliefd en misschien wel een beetje gevreesd, door zijne landgenooten naar eene eereplaats zou worden gedragen in de Kamer, - waar hij, ontwikkeld man en zelfs zeer begaafd dichter, geen slechter figuur hadde gemaakt dan deze of gene. Hij heeft zich echter misrekend: de omstandigheden hebben hem niet geholpen; ontmoedigd misschien wel, is hij tammer geworden. Maar wat heeft hij nog geweldige vuisten, en eene schor-geestdriftige stem!
Tegenhanger en tegenstrijdig figuur: de zenuwachtigkleine, onrustige en schichtig blikkende, vreemd starende, koortsig gebarende Frans Reinhard. Dat is de uiting niet van een natuurlijke sterkte, van een natuurgebaar, van een zinnelijk brullen: het is een geestelijke drift,
| |
| |
een verontwaardiging om het onrecht, een louter-verstandelijke hartstocht voor al wat Vlaanderen aanbelangt, kwetst of naar voren kan brengen. Deze man is misschien de beste onzer Vlaamschgezinden, want hij is de meest bewust-hardnekkigste, de uit overtuiging overdrijvende, de met voordacht bezetene, die voor niets zou terugdeinzen dat hem in den weg staat. Die man is waarlijk bewonderenswaardig, al zullen velen denken dat hij raar en naar de gangbare logica abnormaal is. Maar 't zij herhaald: deze heeft bewustzijn genoeg, om van het ras der overwinnaars te zijn. Negeert hij 't verkeerde in veel van wat het Flamingantendom heeft gedaan, dan is het om te beter, te hooger al het goede ervan uit te doen komen; bestrijdt hij 't individualistische der jongste Vlaamsche literatuur, dan is 't omdat hij weet dat het van een gemeenschappelijk ideaal afleidt. En dat kan men nu als middel naïef vinden: schoon wordt het om den klaren en nochtans brandenden geest, die, in zijn berekend idealisme, niets toch wil dan de grootheid van Vlaanderen, waaraan wel wat rijmelarij mag geofferd worden.
Niet om hetgeen ze gisteren verteld en den volke verkondigd hebben is het, dat ik u deze twee menschen heb voorgesteld. Wel integendeel; want het grootste gebrek in deze meeting is juist geweest, dat de sprekers zich zoo weinig om het praktische, rechtstreeksche van hun onderwerp hebben bekommerd, en alleen dwaalden in de zijpaadjes en praalden op de groote markt, laat staan: de gemeen-plaats van alle Flamingantisme. Het ongeluk was hier, dat geen enkel zuiver-politicus, dat geen enkel parlementslid als redevoerder was uitgenoodigd. Louis Franck en Henderickx in Antwerpen, Anseele in Gent: het
| |
| |
waren de menschen waar men naar luisterde, omdat men wist dat bij dezen de vlaamschgezindheid gewijzigd, getemperd, gevoegd moest zijn naar gelang algemeene politiek en praktische wetgeving het eischten. Niet aldus bij theoretici, die een mak stokpaardje berijden, met een probaat zweepje en sporen, waarvan men het kittelvermogen kent, en die, altijd hetzelfde baantje berijdend, instinctmatig grachten en hagen vergeten.
Neen, niet om 't geen gezeid werd was deze meeting in de hoofdstad belangrijk: veel meer om 't feit, dat een goedbegrijpend, talrijk publiek een zeer praktisch besluit geestdriftig heeft toegejuicht.
Deze dagorde, door de vergadering bij algemeene stemmen aangenomen, loopt over de vraag, of Brussel ja zoo niet aan de Vlaamsch-gezinde wet te gehoorzamen hebben zal. De zaak is netelig: de voorgestelde wet treft vooral eene verfranschte burgerjeugd, die moeilijk zou buigen onder een rechtstreeksch Vlaamsch regiem, zonder overgangsmaatregel. Nu stelde de vergadering van gisteren voor: 1o. Jongens die door vroegere opleiding Vlaamsch zijn, of wier gewone omgangstaal het Vlaamsch is, zullen onder 't geheele regiem der wet van '83 gaan; 2o. zij wier vroegere opleiding Fransch was, zullen minstens zes uur in de week Nederlandsch onderricht ontvangen.
Die maatregel komt me uitmuntend voor: het is een bezadigde, rechtvaardige oplossing van een moeilijk vraagstuk, en ik geloof dat bij 't aannemen ervan de Kamer een goede en loyale daad zou bestendigen.
Voor zoover de beweging, de beroering, door de wet Coremans in het land, buiten het Parlement, verwekt. Het zal daar natuurlijk niet bij blijven: de gisting is
| |
| |
overal, voornamelijk te Leuven, groot. Langzaam maar onbetwistbaar stijgt de volkswil. De Kamer heeft er rekening mee te houden, wil ze eerlijk zijn.
N.R.C., 16 Juni 1907. |
|