De crisis
Minister de Trooz.... wij zouden eenige dagen achtereen zonder bezwaar hetzelfde stukje over de Belgische crisis in de krant kunnen zetten. Minister de Trooz zoekt ministers, de pers van de rechterzijde is lang niet eensgezind. Aan de linkerzijde acht men het ondoenlijk een levensvatbaar kabinet uit de rechterzijde samen te stellen, zonder dat er groote beginselen op zij worden gezet. Ontbind de Kamer! raadt de een. Dat is niet noodig, zegt de ander.
Dat zijn al zoowat de voornaamste berichten, die dag aan dag terugkeeren. Er is een bericht dat de Koning Zaterdag te Parijs wordt verwacht. Dat zou wijzen op het naderend einde van de crisis.
Minister de Trooz kan geen stap doen of een heele tros journalisten hangt hem aan de pandjes van zijn jas. Het is moeilijk voor den heer de Trooz eenige variatie te brengen in de wijze waarop hij zich even van deze volgelingen ontdoet, moeilijk telkenmale als hij uit een deur komt en dan zich weer omringd ziet van die twintig vragende koppen, vriendelijk te blijven. ‘Ik ben verrukt u te zien, heeren, maar ik heb u niets te zeggen’. En als hij die woorden gesproken heeft, snelt de minister er van door. Of gisteren, toen hij den Koning had bezocht, en met zijn neus in de journalisten viel: ‘als de Koning geweten had, dat de heeren allemaal hier zouden zijn, zou hij bepaald de groeten verzocht hebben.’
N.R.C., 28 April 1907.