d'Ames’ aantrekken moet, en boeien. Het volk, of beter zijn volk - ik spreek hier ook van de bourgeoisie - moge hem, sedert eenige jaren vooral, vaak zijne liefde onthouden en hem, waar hij verschijnt, zelfs op gefluit durven onthalen: wie in een glimlach lezen kan (en wie kent den glimlach der Belgische vorsten niet, welke ook al om de lippen van prins Albert plooit?) en een doordrijvenden wil, waarheen deze stuwe, in een tijd, welke meestal willoos is, weet hoog te schatten, die kan niet onverschillig blijven aan, of smalen op een koning als Leopold; die.... zal hem veel vergeven.
Intelligent maar impulsief, sluw maar autocratisch, zelf sceptisch, maar eigen meening imponeerend, vertegenwoordigt deze ‘homo duplex’, - Germaan door zijn vader, Latijn door zijn moeder, en door zijn heele innige wezen Europeaan, - het dubbele en neutrale, onvast-karakteristieke maar toch wezenlijke, dat ‘een Belg’ kan heeten, Koning Leopold, noch Vlaming, noch Waal, maar ‘eerste der Belgen’, is, meer dan wie in zijn land: een Belg, en, wat Walen en Vlamingen gemeen is geworden door eeuwenoud verkeer: een klare koppigheid, die op 't goede oogenblik den ‘coup de collier’, den ruk aan het gareel weet te geven: deze hoedanigheid bezit, meer dan wie onder zijne onderdanen, hun vorst. Dat dubbelwezen nu, dat in alles een dubbelwezen blijft; de modernste, meest ‘aangepaste’ der Koningen, die echter onder zijne ironie al den trots bewaart der koningen ‘bij Gods genade’; die, omdat zijn volk niet ál te geestdriftig zijn laatsten wil aangaande Kongo toejuichte, gebood alle verfraaiïngswerk, dat hij in Brussel had laten aanleggen te staken; wiens gril berekening verbergt, wiens berekening gulheid