toevoert. Deynze ondergaat sedert twintig jaar de infectie van het rootwater, nochtans bestaat daar heel dicht bij de vaart van Schipdonck, die men als verlaat, als wetering kon gebruiken. Waarom doet men het dan niet? - Mysterie en administratie!...
Wij visschers, wij zijn geen dood lichaam, gelijk die administratie zich voordoet. Wij zijn menschlievende menschen, wij, want zelfs de visch, ook buiten eigen bate, willen wij leven laten. 't Uitsterven, overigens, van onze riviervisschen, gaat er meer en meer een weeldeartikel van maken. Van nu af aan zien we artificieel visch kweeken en vetten: eene nijverheid die in handen van bijzonderen blijft, welke dus naar willekeur de prijzen kunnen doen stijgen en dalen... En wij, arme visschers, staan, aan den oever van den vischloozen vliet, te watertanden’...
Aldus dachten de Belgische visschers en... België werd er een nieuwe maatschappij, een nieuw genootschap rijker op, weer natuurlijk met bestuursleden, die, omdat zij bestuurslid zijn, over vijf-en-twintig jaar allicht zullen gedecoreerd worden.
Dat deze ‘Ligue contre la Pollution des Eaux fluviales’ (Verbond tegen de besmetting der loopende wateren) van groot, van echt maatschappelijk nut kan wezen, valt buiten kijf. Hygiëne kan bij zuivering der stroomen de eerste winst hebben. De idyllische vischbezigheid, die, evenals de muziek, de zeden verzacht, zou nieuwe aanhangers vinden, hetgeen alleen den verkoop van Zondagsjenever zou tegenwerken. En zelfs de fabrikanten kunnen er niets tegen hebben, dat de staat het vuil, dat hunne industrie thans in de rivieren stort, langs anderen weg afleiden zou.
Hoe dringend noodig verbetering is, blijkt uit het